vrijdag 28 februari 2014

Doll By Doll | Remember

In het begin van de jaren zeventig is Jackie Leven, alias John St. Field, een rusteloze troubadour met een woeste levensstijl. Dit wordt nog eens versterkt wanneer Leven in 1977 een Londense flat deelt met zijn muzikale trawanten Jo Shaw (gitaar, zang), David McIntosh (drums, zang) en Robin Spreafico (bas, zang), en leeft op een dieet van rockmuziek, LSD en cider. Datzelfde jaar, Leven is dan al 27 jaar, richten de vier – met de pubrock op het sterfbed en de punk in de embryonale fase – een band op, die gelijk al indruk maakt met zijn duistere psychedelische rock. Razendsnel heeft Doll By Doll, vernoemd naar een gedicht van e.e. cummings, in het Londense clubcircuit de reputatie van een agressieve, intimiderende rockband, aangevoerd door een maniakale zanger. De dubbelloops gitaren, de heavy ritmesectie en Levens teksten over vagevuur, seks en geweld onderscheiden zich duidelijk van de doorsnee punkband, reden waarom Warner-offshoot Automatic de Doll By Doll-sound laat vastleggen door Sex Pistols-producer Bill Price in de Wessex Studios. De weerslag hiervan is Remember, uitgebracht in het voorjaar van 1979, een harde rockplaat die gedomineerd wordt door Levens stentorstem en diens sardonische teksten, en de acid-rockgitaren die de San Francisco-psychedelica van Moby Grape in herinnering roepen. Omgeven door oorverdovende gitaarfeedback en wonderlijk fraaie harmoniezang zijn rocksongs als ‘The Palace Of Love’, ‘More Than Human’ en ‘Butcher Boy’ onkarakteristiek voor het punktijdperk – maar des te typerender voor de gepassioneerde en enigmatische Doll By Doll-sound. Remember, met op de hoes de Franse surrealist Antonin Artaud, is in 1979 een anachronistische, maar schitterende gitaarrockplaat.

Butcher Boy / Chances / Sleeping Partners / More Than Human / Lose Myself / Janice / The Palace Of Love / The Fountain Is Red, The Fountain Is White

donderdag 27 februari 2014

Galaxie 500 | Today

Galaxie 500 maakte geenszins deel uit van een scene. Het trio – Dean Wareham, Naomi Young en Damon Krukowski – maakte vanaf de start eigengereide moodmusic, wars van heersende trends. En die heersende trends wáren er in het Boston van de eind jaren tachtig van de vorige eeuw: de noiserock van Dinosaur Jr, Lemonheads en Bullet Lavolta domineerde namelijk de scene. Het leverde een reactie op van een nieuwe lichting bands die subtieler te werk gingen. Een van die subtiele én talentvolle bands was Galaxie 500. Het drietal Wareham, Young en Krukowski ontmoette elkaar op de middelbare school in New York, maar pas toen zij alledrie in Boston afstudeerden, formeerden ze een band. Door de toetreding van bassiste Naomi Young werd Speedy & The Castanets omgedoopt tot Galaxie 500 en al snel scoorde de jonge band een platencontract. Een kennis van de bandleden, Mark Alghini, had net daarvoor platenlabel Aurora Records opgericht en dus debuteerde Galaxie 500 op zijn label. De band had als producer Kramer op het oog, vanwege zijn reputatie als alternatief producer – geliefd bij de noisebands en tevens voormalig bassist in Eugene Chadbourne’s Shockabilly. En dus keerde het trio terug naar New York, naar Kramers Noise New York studio’s.
Het was een korte trip; in drie dagen tijd nam Galaxie 500 met Kramer twaalf nummers op. De eerste release op Aurora Records was de single ‘Tugboat’/’King Of Spain’, direct daarop gevolgd door het negen songs tellende debuutalbum.
Aan het eind van 1988 verschijnt Today, verpakt in een sepiakleurige hoes die onschuld en melancholie verraadt. Bovendien verwijst de titel Today, aldus Dean Wareham, naar de klank van het verleden; naar het muzikale primitivisme van de jaren zestig Hoes en titel vormen tezamen een toepasselijke afspiegeling van de inhoud, die aldus van een fragiele pracht is. Dit kenmerkt zich vooral door de trage ritmes en de kwetsbare en soms zelfs wankele stem van Dean Wareham. De akkoordenwisselingen voltrekken zich vloeiend en onnadrukkelijk, maar hebben toch een opmerkelijke precisie. Bovenop deze relatieve eenvoud van bas, drums en stem is het de elektrische gitaar van Wareham die de muziek een extra dimensie verschaft en Galaxie 500 uittilt boven het gewone. Het openingsnummer ‘Flowers’ is koud onderweg of Wareham lanceert zijn eerste, bijna vloeibare solo. Hiermee wordt de toon gezet van een ingetogen en subtiele gitaarplaat die knipoogt naar het verleden. Een verleden dat herkenbaar is in de verwijzingen naar The Velvet Underground, The Feelies, Television en The Modern Lovers. Deze laatste is zelfs rechtstreeks geëerd in de vorm van een fraaie cover van Jonathan Richmans ‘Don’t Let Our Youth Go To Waste’. Op een aantal nummers – ‘Parking Lot’ en ‘It’s Getting Late – verschuift de dynamiek bijna ongemerkt van zacht naar fluisterhard om dan uit te monden in een opzwepend ritme met uiterst subtiele akkoordenwisselingen. Hier verraadt Galaxie 500 overduidelijk zijn Velvet Underground-invloeden, hetgeen Dean Wareham beaamt omdat hij VU’s 1969 – de live dubbelaar met de ‘billenhoes’ – tot zijn favorieten rekent. Waar de songs in een traag ritme blijven steken – en die aanvoelen als een warme bries – is het Warehams gitaar die het nummer naar een hemels einde brengt. Dat geldt in overtreffende trap voor de meesterlijke afsluiter ‘Tugboat’, wanneer het harmonieuze en vloeiendzachte intro explodeert in licht en geluid als Wareham een lyrische gitaarsolo het luchtruim instuurt. Het is een passend slot van een magnifieke debuut-lp, die de onschuld, eerlijkheid en melancholie van de Galaxie 500-leden uitstekend verbeeldt. Today is daarom een verrassend en eigenwijs album, en behoort zonder meer tot dé hoogtepunten van het lauwe muziekjaar 1988.
Na Today tekende Galaxie 500 bij het Britse Rough Trade en bouwde met On Fire en This Is Our Music – beide fraaie albums – voort op de ingetogen en melancholieke sound. In 1990 scheidden zich de wegen van enerzijds Dean Wareham en anderzijds Damon Krukowski en Naomi Young. De laatste twee gingen als duo verder als Pierre Étoile en veranderden later hun naam in het eenduidige Damon & Naomi. Dean Wareham richtte met Feelies-drummer Stan Demeski Luna op, en perfectioneerde de unieke gitaarsound van Galaxie 500; zíjn unieke gitaarsound.

Flowers / Pictures / Parking Lot / Don’t Let Our Youth Go To Waste / Temperature’s Rising / Oblivious / It’s Getting Late / Instrumental / Tugboat



maandag 24 februari 2014

Jim Sullivan | U.F.O.

Jim Sullivan speelde nooit voor een publiek van meer dan zo'n vijftig man, maakte twee lp's die nagenoeg niemand wilde hebben en verdween in 1975 spoorloos van de aardbodem. Dat is voer voor een culthelden-status en die status verkrijgt de singer-songwriter uit San Diego, Californië dan ook, en dat is op grond van diens debuutplaat U.F.O. beslist terecht. Getrouwd en verhuisd naar noord Los Angeles in 1968 is Jim Sullivan vaste gast in de koffiehuizen aan het strand van Malibu, Avond aan avond speelt hij voor een handjevol vaste klanten in The Raft, maar er is nauwelijks interesse voor de stemmige liedjes gezongen met een imponerende bariton. Vrienden van Sullivan krijgen toch geld bij elkaar om hem in een studio te laten opnemen met een strijkkwartet en de fameuze Wrecking Crew. Hoewel fysiek een robuuste verschijning is Jim Sullivan op U.F.O. vooral een gevoelige, hartveroverende singer-songwriter die op dit geweldige album enorm veel baat heeft bij de warme sound van gitaar, bas, drums en de prachtige gearrangeerde strijkers. Tussen illustere helden als Fred Neil, Tim Hardin, Hoyt Axton en Joe South bevindt zich ook Jim Sullivan, want oorstrelende countryfolk-liedjes als 'Jerome', 'Plain As Your Eyes Can See', 'Whistle Stop', 'Rosey', 'Hghways' en 'U.F.O.' en 'So Natural' maken van U.F.O. een ronduit schitterend album. In 1969 vindt niemand dat, wat ook geldt voor de eponieme opvolger op Hugh Heffners Playboy-label in 1972.
Jim Sullivans carrière loopt op niets uit en dat beseft hij zelf ook. Op 5 maart 1975 vertrekt hij in zijn Volkswagen naar Nashville, Tennessee om daar wat geld te verdienen, maar hij komt op de Interstate 40 tot Santa Rosa, New Mexico en niet verder. Daar haalt de Highway Patrol hem van de weg wegens slingerend rijgedrag. Sullivan koopt een fles vodka en checkt in in het La Mesa Motel. De volgende dag wordt zijn VW gevonden in de woestijn met daarin zijn gitaar en portemonnee. Jim Sullivan is voor altijd verdwenen; weggevaagd van de snelweg. Een reden temeer om het schitterende U.F.O. te koesteren en vooral deze woorden te absorberen: There's a highway / Telling me to go where I can / Such a long way / I don't know where I am. En daar, op de highway, is het voor Jim Sullivan op welke manier dan ook geëindigd.

Jerome / Plain As Your Eyes Can See / Roll Back The Time / WhistleStop / Rosey / Highways / U.F.O. / So Natural / Johnny / Sandman 

zaterdag 22 februari 2014

Home | Pause For A Hoarse Horse

Al als de band net geformeerd is, het is 1970, krijgt Home een contract aangeboden van CBS. Het viertal heeft in zijn midden Laurie Wisefield, wiens vloeiende en natuurlijke gitaarsound een belangrijke stempel op het bandgeluid zet. Home bezit een aardse sound die het midden houdt tussen Wishbone Ash en Badfinger. Op het debuut Pause For A Hoarse Horse klinkt Home zelfverzekerd door de bluesy zang en de competente ritmesectie, maar vooral door het lyrische gitaarspel van Wisefield, zoals geëtaleerd in ‘Red E. Lewis & The Red Caps’ en ‘Moses’. Melodie en harmonie overheersen de songs van het in denim gehulde viertal op dit debuutalbum, dat de typische Britse countrified rock van de jaren zeventig in een gloedvol licht zet. Na de gelijkwaardige opvolger volgt er in 1973 een hooggewaardeerd progressive conceptalbum, maar als Laurie Wisefield in 1974 naar Wishbone Ash promoveert is Home voorgoed geschiedenis.

Tramp / Family / Pause For A Hoarse Horse / Red E. Lewis & The Red Caps / In My Time / How Would It Feel / Bad Days / Mother / Welvyn Garden City Blues / You’re No Good  

woensdag 19 februari 2014

Rufus Wainwright | Poses

Zonder twijfel is de Canadees-Amerikaanse Rufus Wainwright een bijzonder groot muzikaal talent. Geboren in New York als gevolg van een kortstondig huwelijk tussen de Canadese folkzangeres Kate McGarrigle en singer-songwriter Loudon Wainwright III, en opgegroeid in Montreal, Canada is Rufus al op jonge leeftijd een geboren muzikant, maar ook een nukkige, arrogante jongen die zich op 14-jarige leeftijd realiseert dat hij gay is. Van Dyke Parks – vriend van de familie – seint platenbaas Lenny Waronker in en deze haalt Rufus naar Californië, om hem onder contract te nemen bij Steven Spielbergs Dreamworks-label. In 1998 debuteert Rufus Wainwright met een zelfgetiteld album dat bol staat van rijk geornamenteerde Westcoast singer-songwriters pop in de traditie van Randy Newman, Harry Nilsson en Van Dyke Parks. De liedjes blinken uit, maar de arrangementen zijn nogal barok – en toch is Rufus Wainwright een essentieel en grandioos debuut.
Rufus zelf ondertussen worstelt met zijn identiteit; verliest zich in het nachtleven van New York, dompelt zich onder in one night stands en raakt verslaafd aan crystal meth. Te midden van deze excessen – en de daarop volgende rehab – neemt Rufus Wainwright zijn tweede album op: Poses, dat verklaarbaar slordiger en morsiger klinkt dan het debuut. Violen, cello's en Wainwrights piano domineren het klankbeeld, drums en elektrische gitaar worden spaarzaam ingezet. In dit theatrale decor schitteren Rufus Wainwrights zwierige, groteske en complexe zangharmonieën in de merendeels decadente popsongs. 'Cigarettes And Chocolate Milk' is een fantastische opener; 'Greek Song' doet qua meerstemmige zang zowel denken aan The Beach Boys als aan Elliott Smith. Wainwright bezwijkt bijna in topzware romantische torchsongs als 'Poses', 'Evil Angel' en 'The Consort' – maar triomfeert. 'One Man Guy' is een fraaie cover van zijn vaders compositie, maar het albumhoogtepunt – naar het voorbeeld van Todd Rundgren in de vroege jaren zeventig – is het hemelse 'Grey Gardens'; een moderne klassieker. Die erkenning komt er natuurlijk niet zomaar, evenmin als het besef dat Poses – beslist geen gemakkelijke plaat – een potentieel popmeesterwerk is. Hoe dan ook, het talent van Rufus Wainwright komt in de jaren daarna volop in de etalage. Want One en Want Two zijn opvallende albums, de fantastische single 'Going To A Town' is in 2007 een internationale hit en Rufus Does Judy At Carnegy Hall een gedurfd eerbetoon aan Judy Garland. Rufus Wainright is kortom een popmuzikant met statuur.

Cigarettes And Chocolate Milk / Greek Song / Poses / Shadows / California / The Tower Of Learning / Grey Gardens / Rebel Prince / The Consort / One Man Guy / Evil Angel / In A Graveyard / Cigarettes And Chocolate Milk (Reprise)


dinsdag 18 februari 2014

Vic Chesnutt | Ghetto Bells

Sweet Relief II: Gravity Of The Situation betekent in 1996 Vic Chesnutts bescheiden doorbraak. Bijzonder daaraan is wel dat Chesnutt zelf op dat album niet te beluisteren is, want een tribute-plaat waarop groten als R.E.M. en Madonna diens liedjes vertolken, met de bedoeling de lamentabele Chesnutt financieel te ondersteunen. Vic Chesnutt, opgegroeid in Zebulon, Georgia, is namelijk veroordeeld tot een rolstoel omdat hij op zijn 18e verlamd raakte door een ernstig auto-ongeluk.
Tot '96 kenden weinigen de wanhopige lo-fi liedjes die op de albums Little (1990), West Of Rome (1992) en Is The Actor Happy? (1995) te vinden zijn, maar na het tribute-album komt daar verandering in. Een samenwerking met Lambchop en een groeiende belangstelling in 's mans prachtig wrange liedjes leiden in 2005 tot Chesnutts grandioze meesterstuk: Ghetto Bells. De songsmid kreeg hiervoor, naast vaste krachten echtgenote Tina op bas en nichtje Liz als zangeres, de hulp van muzikaal genie Van Dyke Parks, jazzgitarist Bill Frisell en sessiedrummer Don Heffington. Deze droombezetting zorgt voor een overweldigend geluidsdecor waarin barokke arrangementen – in de vorm van stemmige strijkers – zoemende orgels en psychedelische gitaarpartijen versmelten met Chesnutts aangrijpende, droeve stem en diens slimme woordspel. Opeens is Vic Chesnutt niet meer de minimale lo-fi singer-songwriter, maar een vertolker van transcendentale, etherische – ja – grandeur. Genre-overstijgend, maar altijd bezwangerd met een southern gothic broei, zijn het merendeel van de meeslepende songs: 'Virginia', 'What Do You Mean', 'Got To Me', 'Forthright', 'Vesuvius', 'Rambunctious Cloud' en het gevoelige sluitstuk 'Gnarls'. Zonder twijfel is Ghetto Bells niet alleen Chesnutts allerbeste plaat, maar ook objectief bezien een klinkklaar meesterwerk.
Ghetto Bells bezorgt Chesnutt alom erkenning, maar het blijkt onmogelijk dit te overtreffen. Ook trekt het leven zwaar aan de gehandicapte singer-songwriter. Het is ondanks diens relatieve succes niet vol te houden. Op eerste kerstdag van 2009 overlijdt Vic Chesnutt in het ziekenhuis van Athens, Georgia aan de gevolgen van een overdosis spierverslappers. Fate has been so good to me / You may not understand how I can be thankful to be where I am, zingt Vic Chesnutt in 'Ignorant People', begeleid door een treurige accordeon.

Virginia / Little Caesar / What Do You Mean? / Got To Me / Got To Me / Ignorant People / Fortright / To Be With You / Vesuvius / Rambunctious Cloud / The Garden / Gnats   

donderdag 13 februari 2014

T.Rex | Electric Warrior


Begin 1970 is Tyrannosaurus Rex nog een duo bestaande uit zanger/gitarist Marc Bolan en congaspeler Micky Finn. Een akoestisch hippie-duo dat zich laat inspireren door trollen, elfjes en Tolkien, maar dan voltrekt zich een opzienbarende transformatie: in no time is Marc Bolan de superster van Engeland. Het begint als Bolan de bandnaam inkort tot T. Rex, zijn akoestische gitaar verruilt voor een Gibson Les Paul en met behulp van producer Tony Visconti's trukendoos een geknepen gitaarsound ontdekt, voor het eerst te horen op de single 'Ride A White Swan'. Het wordt een grote Britse hit, die van Bolan – talentvol, charismatisch en arrogant – een aanstormend tieneridool maakt, helemaal als de volgende T.Rex-single 'Hot Love' wordt gelanceerd en Bolan en Finn voor een televisie-optreden make-up opsmeren. Het is dan maart 1971 en na Beatlemania dient zich een nieuw fenomeen aan: T.Rextasy
T.Rex heeft een uitgekiende, door Visconti ontworpen sound, akoestisch en elektrisch, gebaseerd op rock-'n'-roll, elektrische blues, bubblegum en zelfs doo-wop; gespeeld en gezongen door een hanige knul met good looks en make-up. Bolan is een kosmische popster, hetgeen hij bewijst met de nieuwe sexy single 'Get It On'. Ondertussen hebben Bolan en Visconti tijdens hun Amerikaanse toernee in New York en Los Angeles de opnamen voltooid van een album waarvan de helft al in de Londense Trident-studio is opgenomen met de nieuwe, dynamische ritmesectie – drummer Bill Legend en bassist Steve Currie – de dreinerige achtergrondzang van het Westcoast hippie-duo Flo & Eddie, de honkende sax van Ian MacDonald (King Crimson), en een overvloed aan kitscherige strijkers. Electric Warrior, gestoken in een Hipgnosis-hoes, verschijnt in het najaar van 1971, als de Bolan-gekte op zijn hoogtepunt is. Met het album bereikt T.Rex dan ook zijn zenith, want Electric Warrior is een super opwindend popalbum dat volledig recht doet aan Bolans superster-reputatie en geheel opgetrokken lijkt uit potentiële singles. Catchy popliedjes die zich bewegen tussen dromerig en sensueel zoals in 'Monolith', spookachtig in het fantastische 'Cosmic Dancer' en verder vooral wellustig, opwindend en swingend zijn, getuige de trits 'Mambo Sun', 'The Motivator', 'Life's A Gas' en de hitsingles 'Jeepster' en 'Get It On' – voor de Amerikaanse markt omgedoopt tot 'Bang A Gong'. Marc Bolan blijft nog wel hits scoren – niet in Nederland trouwens; alleen 'Get It On' en 'Jeepster' halen de Top 20 – maar het wordt allengs minder, en de concurrentie met Ziggy Stardust groter. 
Bolan wordt slordig en zelfgenoegzaam en gaat zich te buiten aan sterkedrank, Dom Perignon en cocaïne. Geen van Bolans albums kunnen tippen aan het glamrock-manifest Electric Warrior, dat verscheen op het hoogtepunt van T.Rextasy. Het trieste dieptepunt wordt bereikt op 16 september 1977 als Marc Bolan als passagier van een Mini-Cooper tegen een Londense boom rijdt. Marc Bolan, geboren Marc Feldt, wordt 29 jaar oud.

Mambo Sun / Cosmic Dancer / Jeepster / Monolith / Lean Woman Blues / Get It On / Planet Queen / Girl / The Motivator / Life's A Gas / Rip Off



woensdag 12 februari 2014

Temples | Sun Structures


In Engeland uiteraard, gonst het al een tijdje rondom Temples, een stel neo-psychedelische jonkies met de juiste mindset. Opgericht als duo in 2012, debuterend met de geweldige single 'Shelter Song' in datzelfde jaar, en nu een kwartet dat hun waanzinnige album Sun Structures op de markt slingert. Temples is het helemaal, waarbij de band niet alleen knipoogt naar het verleden van Westcoast-grootheden als The Byrds en Moby Grape en de glamrock van T.Rex, maar ook het vizier gericht heeft op bands als The Allah-Las, Tame Impala en Toy. Vertrekpunt op Sun Structures zijn de gitaren in alle soorten en maten; rinkelende 12-snarige, gemene fuzzgitaren en lieflijke, twinkelende tremolo-gitaren. Een bonkende bas, droge drums en een lekker zoemend orgeltje doen de rest. Maar altijd is daar het liedje; tussen de duizelingwekkende kleuren van de echoput-sound klinkt er altijd een puik liedje door. Twaalf parelende psychedelische popliedjes, voorzien van een gave sound en sterke melodieën, dat is de rijke oogst van Sun Structures, een album dat Temples voorwaarts stuwt naar een nieuw retro-futurisme.

Shelter Song / Sun Structures / The Golden Throne / Keep In The Dark / Mesmerise / Move With The Season / Colours to Life / A Question Isn't Answered / The Guesser / Test Of Time / Sand Dance / Fragment's Life 

dinsdag 11 februari 2014

Big Dipper | Craps

De tweede helft van de jarig tachtig staat in het teken van de invasie van de Amerikaanse gitaarbands. Achter de grote golf duiken talloze bands op die gitaarpop combineren met hoekige Britse postpunk en R.E.M.-achtige neo-countryrock. Een van die bands is Big Dipper, uit het broeinest van de gitaarpop, Boston, Massachusetts. In 1987 debuteert Big Dipper – Grote Beer – met een ep, datzelfde jaar gevolgd door het prettige debuut Heavens. Maar het echte werk is Craps uit 1988, want daarop jubelen en rinkelen de elektrische gitaren, zijn de melodieën onweerstaanbaar en is de productie – Lou Giordano en Paul Kolderie in hun huisstudio Fort Apache – helder en warmbloedig. Craps bestaat uit scherpe, melodieuze gitaarsongs als 'The Insane Girl' en het schitterende 'The Bells of Love' enerzijds, en prachtig dromerige liedjes anderzijds: 'Semjase', over een buitenaardse wezen van de vrouwelijke kunne; 'Bonnie', een weemoedige herinnering aan een jeugdliefde; en het fantastische, waargebeurde 'Ron Klaus Wrecked His House'. Craps is een fenomenaal album, maar ontstijgt de indie-status niet. Daarom probeert Big Dipper het in 1990 bij major Epic met Slam, maar dat wordt een grootse mislukking zodat de band zonder platencontract komt en aldus zichzelf opheft.

Meet The Witch / Ron Klaus Wrecked His House / The Insane Girl / Semjase / Stardom Because / Bonnie / Hey! Mr. Lincoln / The Bells Of Love / A Song To Be Beautiful  

zondag 9 februari 2014

Happy End | Kazemachi Roman

Haaks op Japanse trends in de popmuziek – het in de Engelse taal zingen van voornamelijk westerse covers – kiest Happy End in 1969 onverschrokken voor het avontuur. Van het viertal Haruomi Hosono (zang, bas, toetsen), Takashi Matsumoto (drums), Shigeru Suzuki (leadgitaar) en Eiichi Ohtaki (gitaar, zang) schrijven Hosono en Matsumoto de eigentijdse composities voor Happy End, die de band bovendien in de Japanse taal uit zal voeren. Het tweede album van Happy End, Kazamachi Roman, is royaal gemodelleerd naar Westcoast folkrock en countryrock – een Japanse versie van Buffalo Springfield staat de band voor ogen – maar is uiteraard puur Japans vanwege de inheemse teksten. Kazamachi Roman, wat zoveel betekent als 'winderige straat-romance', kent slepende Westcoastrock in 'Dakishimetai', folkrock in 'Natsu Nandesu' en groovy swamprock in 'Hanaichimonme' en 'Taifuu', de laatste met een rauwe bluesgitaar. Het schitterende 'Sorairo No Crayon' – mellow countryrock met de jengelende pedal steel van Komazawa Hiroki – houdt het midden tussen Brinsley Schwarz en Moby Grape. Zeer bijzonder is bovendien het pakkende folkliedje met rollende Hammond 'Kazo Wo Atsumete', dat in 2003 een prominent eerbetoon krijgt in Sofia's Coppola's succesvolle speelfilm Lost In Translation. In 2007 wordt Happy End nog meer geëerd als Rolling Stone Japan de 100 Greatest Japanese Rock Albums of All Time kiest: op nummer 1 staat het onvolprezen Kazemachi Roman.

Dakishimetai / Sorairo No Crayon / Kaze Wo Atsumete / Kurayamizaka Musasabi Henge / Haikara Hakuchi / Haikara Beautiful / Natsu Nandesu / Hanaichimonme / Ashita Tenki Ni Naare / Taifuu / Haru Ranman / Aiueo


vrijdag 7 februari 2014

The Golden Smog | Down By The Old Stream

Natuurlijk begint zoiets als een grap. Bevriende muzikanten die een gezelligheidsclubje oprichten. Zo ook muzikanten uit de Minneapolis-scene die in 1987 als reactie op de heersende hardcore-trend de Eagles-coverband The Take It To The Limit Band oprichten. Twee jaren later – vrienden komen en gaan – heet de club The Golden Smog, waarna ze in 1992 de cover-ep (21:55 minuten) On Golden Smog releasen. Dat smaakt naar meer en dus ruimen de bandleden, allen onder een schuilnaam, tijd in om te toeren en een volwaardige debuutplaat op te nemen.
Op Down By The Old Stream geven acte de présence: zanger/gitarist Michael Macklyn (The Jayhawks' Gary Louris); zanger/gitarist David Spear (Soul Asylums Dan Murphy); zanger/gitarist Jarrett Decatur (Run Westy Runs Kraig Johnson); en bassist Raymond Virginia (The Jayhawks' Marc Perlman). Naast deze oudgedienden schuiven nieuwelingen zanger/gitarist Scot Summit (Wilco's Jeff Tweedy) en drummer Leonardson Saratoga (Honeydogs' Noah Levy) aan. Opgedragen aan The Highwaymen is Down By The Old Stream een lekker lui rootsrockalbum, waarbij het spelplezier en de pretentieloosheid voorop lijkt te staan. Toch zijn er fraaie, sfeervolle countryrocknummers met een sterke Jayhawks-inslag als 'V', 'Ill Fated', 'Yesterday Cried', 'Won't Be Coming Home' en 'Nowhere Bound'. Ronduit fantastisch zijn de verrassende covers van Bobby Patersons countrysoul-classic 'She Don't Have To See You' en van Ronnie Lane's zalig zwalkende 'Glad & Sorry'.
Aanvankelijk lijkt The Golden Smog serious business; de band gaat met Down By The Old Stream zelfs op tournee door Europa, maar de agenda's van Wilco en The Jayhawks blijken een obstakel. Toch verschijnen er nog relatief ambitieuze albums als Weird Tales (1998) en Another Fine Day (2006), maar uiteindelijk is The Golden Smog niet meer dan wat het in den beginne al was: een heel goeie grap.

V / Ill Fated / Pecan Pie / Yesterday Cried / Glad & Sorry / Won't Be Coming Home / He's A Dick / Walk Where We Walked / Nowhere Bound / Friend / She Don't Have To See You / Red Headed Stepchild / Williamton Angel / Radio King


woensdag 5 februari 2014

The Soft Boys | Underwater Moonlight

Vraag: wat heeft een Britse folkzanger die in 2002 een live opgenomen dubbel-cd met Dylan-covers uitbrengt gemeen met de gitarist die met zijn song ‘Love Shine A Light’ in 1997 het Eurovisie Songfestival wint? Antwoord: zij waren eind jaren zeventig de gezichtsbepalende figuren in The Soft Boys, een neo-psychedelische poppunkband uit Cambridge, Engeland. In 1976 treedt gitarist Kimberley Rew – van de latere Katrina & The Waves – toe tot de punkband die zanger en songschrijver Robyn Hitchcock reeds heeft opgericht met drummer Morris Windsor. Geïnspireerd door de opkomende punkbeweging en beïnvloed door de psychedelica van de sixties groeien The Soft Boys in de luwte van Cambridge uit tot een van de best bewaarde geheimen van de Britse new wave. De rammelpunk van het eerste uur maakt na de komst van funky bassist Matthew Seligman plaats voor nieuwe en meer gestructureerde songs. Op de bovenverdieping van een boothuis met zicht op de rivier de Cam oefent het kwartet dagelijks op Hitchcocks nieuwe meer pop-georiënteerde composities. Tussen januari en maart 1980 nemen The Soft Boys met Vibrators-bassist Pat Collier in drie verschillende Londense studio’s voor een loutere 600 pond de basistracks op voor hun lp, die volgens Windsor een perfecte misinterpretatie van popmuziek is. Toch komen op Underwater Moonlight – in juni 1980 uitgebracht op indie-label Armagaddon – Hitchcocks voorkeuren voor Syd Barretts Pink Floyd en de Westcoast-folkrock van The Byrds duidelijk naar voren. De driestemmige zang van Morris, Rew en Hitchcock verschaft Underwater Moonlight een psychedelische lading die nogal afwijkt van de dan heersende postpunktrend. Mede vanwege die zang zijn nummers als de single ‘I Wanna Destroy You’, ‘Positive Vibrations’, ‘Tonight’ en het weergaloze ‘Kingdom Of Love’ zulke fantastische naar de sixties knipogende poprocksongs. Rews twaalfsnarige gitaar en de Byrdsy benadering maken van ‘The Queen Of Eyes’ een prachtige folkrock-pastiche, terwijl het afsluitende titelnummer de psychedelica van Pink Floyd nog eens gereviseerd in de etalage zet. Wat verwacht werd gebeurde: Underwater Moonlight kon in Engeland op een incidentele positieve reactie rekenen, maat overal daarbuiten – Amerika, Nederland – was de ontvangst lauw. Een jaar na de release van Underwater Moonlight waren The Soft Boys al opgelost in het niets. Jaren later zal een van de grootste bands van de jaren tachtig – R.E.M. – op de vraag wie hun grootste invloed is, antwoorden: The Soft Boys.

I Wanna Destroy You / Kingdom Of Love / Positive Vibrations / I Got The Hots / Insanely Jealous / Tonight / You’ll Have To Go Sideways / Old Pervert / The Queen Of Eyes / Underwater Moonlight

maandag 3 februari 2014

Grant Hart | Intolerance


Na bijna tien heftige jaren, onder te verdelen in een hardcorepunk-fase en een commerciëlere meer powerpop georiënteerde periode, viel Hüsker Dü uit elkaar. In 1988 bleek de chemie tussen de beide songschrijvers Bob Mould en Grant Hart volledig te zijn opgelost. Mould, verslaafd aan speed en alcohol, en Hart, heroïnegebruiker, spoorden niet meer. Het geruchtencircuit kwam volledig op stoom getuige de talloze insinuaties. Een bloemlezing: Hart was vanwege de heroïne onhandelbaar op het podium; Mould wilde een groter aandeel van de voorschotten; Hart was verliefd op Mould, doch dit was niet wederzijds (beiden zijn homoseksueel); de druk van Warner Bros. om een hit te scoren nam toe; speed en heroïne gaan niet samen; en als wellicht de belangrijkste reden: manager en vriend-voor-het-leven David Savoy Jr. hing zichzelf in het voorjaar van 1987 op. De druk voor de drie vrienden uit Minneapolis, Hart, Mould en bassist Greg Norton, werd te groot. Sleur en verveling deden de rest; in 1988 blaast Bob Mould het fiere gitaarbastion dat Hüsker Dü was op. Het einde van een tijdperk.
Grant Hart is de eerste die opkrabbelt na het Hüsker Dü-debacle. Hart lijkt zijn verslaving onder controle te hebben en tekent een contract bij het onafhankelijke SST Records, het label waar Hüsker Dü zijn eerste successen behaalde. Al gauw verschijnt Harts debuutsingle, het prachtige '2541'. Het is de veelbelovende voorbode van Grant Harts debuut-lp/cd. Hoewel zanger en drummer in Hüsker Dü, komen zijn composities voor de band louter tot stand via piano en gitaar. Dat Hart een uitstekende gitarist en toetsenist is, blijkt maar al te zeer uit de dominante rol die beide op Intolerance vervullen. Vooral het afwisselende gebruik van Hammond, kerkorgel en pianola geven kleur aan de tien composities die op Intolerance te vinden zijn. Hart neemt hiermee afstand van het van subtiliteit gespeende beeld dat Hüsker Dü in zijn ruige periode opriep, want op Intolerance kunnen we kennismaken met een sensitieve en kwetsbare singer-songwriter. Grant Hart treedt hiermee in de voetsporen van loners als Syd Barrett, Tim Buckley en Alexander Spence. Sowieso ademt Intolerance de sfeer van voorbije tijden, om precies te zijn; de sfeer van de jaren zestig. De tien nummers bezitten een losheid die doet vermoeden dat het voor de multi-instrumentalist die Hart is een bevrijding moet zijn geweest om zich te ontdoen van de knellende banden van het bandconcept, in casu Bob Mould. Grant Hart gaat in een aantal nummers zeer gecontroleerd te keer, hetgeen meeslepende rocksongs oplevert, maar verzandt nergens in het gitaargeweld dat Hüsker Dü’s handelsmerk was. 'Now That You Know Me' is zo’n nummer waarin de gitaren speels heen-en-weer stuiteren, maar waar eveneens een mondharmonica een folky toets toevoegt en het catchy refrein het nummer een poplading meegeeft. 'Fanfare In D Major (Come, Come)' is eveneens een rockende song waarin de gitaren heerlijk rondzoemen en zo bevat Intolerance ruim voldoende bite om te kunnen spreken van een enigmatisch rockalbum, maar is er meer. Wat volgt is een serie caleidoscopische composities waarin Hart de geschiedenis van de rockmuziek samenvat in een notendop. 'The Main' is een zwalkend zeemanslied dat gedragen wordt door piano, orgel en galmend shantykoor en waarin Hart zijn hart uitstort: There was smack in the middle in Alfabet Town / There was life on the corners and dead all around. Kant twee opent met het hoogtepunt van Intolerance: '2541', de eerder uitgebrachte single, hier omgedoopt tot 'Twenty-Five Forty-One'. Deze compositie, met zijn ingehouden agressie en zijn machtig meezingbare refrein, vormt de kern van Grant Harts muzikaliteit; '2541' is vier minuten samengebalde energetische zeggingskracht en is, het moet gezegd, Harts ultieme compositie. De koek is dan nog niet op, want zowel 'You Are The Victim', met een hoofdrol voor een fluitende Hart en een bijrol voor ritmische lepels en een gierende boormachine, als het spannende en vaag psychedelische 'She Can See The Angels Coming' geven Intolerance de benodigde meerwaarde om van een bescheiden meesterwerk te kunnen spreken. 'Reprise' ten slotte, met zijn ronkende bas, frenetiek drumwerk en gitaargeraas, sluit Intolerance passend af.
Na Intolerance maakte Grant Hart nog een aantal bovengemiddelde cd’s met zijn band Nova Mob, om vervolgens onder te duiken in de schemerzone van de hard drugs. Pas in 2000 verschijnt Hart weer aan de oppervlakte met een onopgemerkt gebleven solo-cd. Het betekent wel een nieuwe start – temeer daar Patti Smith Hart als gastmuzikant vraagt voor haar Gung Ho – en zo heet het dat Grant Hart een zonnige toekomst tegemoet gaat. Bewezen heeft hij zichzelf al; Intolerance, Harts enigmatische muzikale dagboek, spreekt voor zich.

All Of My Senses / Now That You Know Me / Fanfare In D Major (Come, Come) / The Main / Twenty-Five Forty-One / Roller-Rink / You’re The Victim / Anything / She Can See The Angels Coming / Reprise



zondag 2 februari 2014

Mountain | Climbing!

Leslie West, een berg van een vent. De zwaarlijvige gitarist afkomstig van Long Island, New York heeft eind jaren zestig een zeer bescheiden succes met zijn band The Vagrants, die zich aanvankelijk baseert op de British Invasion-sound van The Yardbirds maar zich gaandeweg meer richt op het heavy bluesrock-geluid van Cream. Een ontmoeting met Cream-producer Felix Pappalardi leidt in 1969 tot de release van Wests soloalbum Mountain – geproduceerd door Pappalardi – en de aanleiding voor de oprichting van een heavy rockband: Mountain. Het vierde optreden van de band – nog ver voor de eerste plaatopnamen – is in augustus '69 op Woodstock. Een jaar later bestaat Mountain naast West en Pappalardi (bas, zang) uit organist Terry Knight en drummer Corky Laing en debuteert de New Yorkse band met de single 'Mississippi Queen', een vette, zompige boogie, in maart 1970 gevolgd door het debuutalbum Climbing! De heavy bluesrock van 'Never In My Life' en 'Sittin' On A Rainbow' – agressieve zang van West en venijnig, scheurend gitaarwerk – ligt in het verlengde van 'Mississippi Queen', maar de door Pappalardi gezongen tracks zijn melancholieker, beeldender en van een grote schoonheid. 'The Laird' is een poëtische folky ballad, 'For Yasgur's Farm' – een ode aan Woodstock – wordt gedragen door een rollende hammond en lyrisch gitaarspel en de Jack Bruce/Pete Brown-compositie 'Theme From An Imaginary Western' is het zalige hoogtepunt; evocatief, filmisch en afgerond met een adembenemende, magnifieke solo van Leslie West op zijn Les Paul. Al met al is Climbing! een fantastische heavy rockplaat, wat evenzeer geldt voor opvolger Nantucket Sleighride van een jaar later. Mountain is zonder meer een iconische heavy rockband, die onderdeel is van de Woodstock-mythe maar helaas niet de wilde jaren zeventig overleefd heeft.

Missisippi Queen / Theme From An Imaginary Western / Never In My Life / Silver Paper / For Yashgur's Farm / To My Friend / The Laird / Sittin' On A Rainbow / Boys In The Band