maandag 30 december 2013

Craig Bancoff | Eden

Een vogelvlucht via Google Earth laat zien dat Merion in Pennsylvania een ruraal stadje is, net ver genoeg van het urbane Philadelphia. Uit dit Merion komt Craig Bancoff, een talentvolle jongeman die ouderwetse muziek maakt. Ouderwets omdat zijn debuut, Eden, een hartverwarmende singer-songwritersplaat is boordevol weemoed en verlangen. Je stelt je de melancholieke Bancoff – althans afgaand op zijn gloedvolle, intieme stemgeluid – eenvoudig voor in het landelijke Pennsylvania, te midden van de eens hardwerkende arbeiders in de staalindustrie, die nu overigens vooral werkeloos zijn. Bancoff straalt op zijn Eden eenzelfde arbeidsethos uit, dat van de gewone man, als de jonge Springsteen. Bas en drums zijn altijd het midtempo-fundament van Bancoffs geweldige liedjes, die dan afwisselend versierd worden door pedal steel, mandoline, fiddle, banjo en Hammond. Het is allemaal bijzonder sfeervol en beeldend wat deze Bancoff en zijn band neerzetten; een perfect decor bovendien voor de voortreffelijke songs, waarvan 'Beautiful Lies', 'The Highway', 'Be Your Ghost' en titelnummer 'Eden' in het bijzonder aanbevelenswaardig zijn, overigens zonder de bedoeling die andere tijdloze prachtliedjes tekort te doen. Alleen al op basis van Eden mag Craig Bancoff gezien worden als een groot talent, die geacht wordt een grote toekomst tegemoet te kunnen gaan. Helaas wordt er na Eden in 2010 jarenlang taal noch teken van Craig Bancoff vernomen.

Crutch / Beautiful Lies / Somebody's End / I Will Love You / Waiting / St. Anthony / The Highway / Sleep Sick / Everything Left / Be Your Ghost / Eden / Ferris Wheel / Orchard Road 

dinsdag 24 december 2013

Alexander Spence | Oar

Voor een muzikant met zo een status – de cult hero der cult heroes – heeft Alexander Spence de wereld een zeer bescheiden oeuvre geschonken. Hoewel van origine gitarist, was Skip Spence de eerste drummer van Jefferson Airplane en maakte met deze hippieband in 1966 Jefferson Airplane Takes Off. Als gitarist en componist speelde Spence een belangrijke rol in één van de meest getalenteerde bands van het San Francisco van de jaren zestig, Moby Grape. Slechts twee lp’s – Moby Grape en Wow (met de gratis meegeleverde live-lp Grape Jam) – houdt Skip Spence het te knellende samenwerkingsverband vol. Spence’s gewelddadige en psychotische gedrag, opgestookt door heftig drugsgebruik, doen hem in 1968 in een psychiatrische kliniek in New York belanden. Spence verblijft maar liefst een half jaar in de kliniek en ondergaat heftige aanvallen van dementie en paranoia, maar weet toch zijn hoofd vrij te maken om in de schaarse momenten van luciditeit liedjes voor een soloplaat te schrijven. Als Alexander Spence in december 1968 uit het hospitaal ontslagen wordt, haast hij zich op een motorfiets naar Nashville. In CBS’s Nashville Studios neemt Spence in vier dagen – de hoestekst van Oar spreekt zelfs van één dag, namelijk 16 december – in z’n eentje 17 liedjes op waarvan de 12 meest uitgewerkte een plekje krijgen op Oar. Stoned, maar tegelijk euforisch en on top of it, speelt Skip Spence alle instrumenten zelf, doet de productie en laat de banden in één dag mixen in New York. Oar is dan áf en klaar om aan het publiek geopenbaard te worden. In februari 1969 verschijnt Oar dan, Alexander Spence’s tijdloze meesterwerk.
Oar is als een kaleidoscoop; er ontrolt zich een afwisselend en kleurrijk landschap. Het stonede Little Hands zet de toon met zijn mix van Moby Grape-psychedelica en folkblues. Cripple Creek vervolgens, is een weergaloos countrylied waar Spence met zijn donkere bariton Kris Kristofferson naar de kroon steekt. Spence’s losse psychedelica raakt aan de blues, de country, de folkrock en laat zien dat hij een geestverwant is van Syd Barrett. Oar heeft daarmee raakvlakken met The Madcap Laughs maar ook met Terry Reids River. Oar bevindt zich daarmee in uniek gezelschap. Spence bewijst zich keer op keer als psychedelische space-blues cowboy. Diana, Dixie Peach Promenade, het slepende War In Peace en het geniale Weighted Down (The Prison Song) zijn fenomenale composities. Broken Heart is een gevoelige kampvuursong, het oudtestamentische Books Of Moses beklemt tot op het bot en de afsluiter Grey/Afro is negen minuten samengebalde experimenteerdrift met een hoofdrol voor Spence’s elektrische gitaarspel.
Oar klinkt als een compleet orkest, maar het zijn slechts Skip Spence’s drums, basgitaar, akoestische en elektrische gitaar, die geraffineerd in laagjes gestapeld zijn. De shuffelende drums zijn onnadrukkelijk aanwezig en lijken nauwelijks als begeleiding te fungeren; de nerveuze ritmiek stuitert alle kanten op zonder de aandacht op zich te vestigen. Spence’s elementaire en funky baswerk knort en bromt en leidt net als de drums een eigen leven. Dit alles dient als ondersteuning van het magische en uiterst gedoseerde gitaarspel van Alexander Spence. De gitaarakkoorden laten zich niet in een keurslijf dwingen en waaieren alle kanten op. Er ontstaat als het ware een nieuwe hybride, een extra dimensie tot dan toe zelden vertoond. Instrumentatie en productie zijn in één persoon verenigd en dat geeft Oar de gebalde kracht en subtiliteit die het bandconcept en de solo-artiest met begeleidingsband ten enenmale ontbeert. Het is de kracht van de unieke entiteit die alles in zich verenigt; de kracht van de singer-songwriter als scheppende mens. Dit experiment, het experiment van de muzikale doe-het-zelver en ontdekkingsreiziger, is anno 1968 – het tijdperk van muzikale creativiteit en psychedelica –, dan ook volledig geslaagd. Oar is een universum op zich, een speeltuin van experimentele dadendrang, een grensoverschrijdend kunstwerk dat nieuwe terreinen verkent. Alexander Spence is de pionier die de luisteraar aan de hand neemt naar de onontdekte verten van een stromenlandschap waar alles vloeit: panta rhei.
Natuurlijk behaalde Oar slechte verkoopcijfers en natuurlijk ging het niet goed met Alexander Spence. Alcoholisme en schizofrenie eisten zijn tol. Toch bleef Spence songs bijdragen aan Moby Grape en wist hij het zelfs op te brengen om acte de présence te geven op het in 1978 gereleasde Live Grape. Hoewel er in de loop der jaren steeds meer aandacht kwam voor Oar, ging Spence’s fysieke en mentale toestand hard achteruit. Skip Spence leefde jarenlang in een trailerpark, totdat zijn gesteldheid verregaand verslechterde en hij moest worden opgenomen in een hospitaal. In 1999 onstond het initiatief voor een eerbetoon aan Alexander Spence. Platenbaas Bill Bentley stelt een tribute-plaat samen: More Oar: A Tribute To The Skip Spence Album en het lukt hem om Spence te laten luisteren naar dit eerbetoon. Slechts enkele uren voor zijn dood neemt Skip Spence kennis van het tribute-album. Op 16 april 1999, twee dagen voor zijn 53ste verjaardag, overlijdt Alexander Spence aan longkanker. Skip Spence’s laatste op vinyl gematerialiseerde woorden zijn te vinden op Moby Grape’s reünieplaat uit 1983: My hopes and dreams will soon begin to fade / When thoughts of men and dreams have all been weighed / Darks shadows hide my destined fate they cannot wait / For I shall see a better day, uh uh.

Little Hands / Cripple Creek / Diana / Margaret-Tiger Rug / Weighted Down (The Prison Song) / War In Peace / Broken Heart / All Come Together / Books Of Moses / Dixie Peach Promenade / Lawrence Of Euphoria / Grey/Afro



maandag 23 december 2013

Fairport Convention | Liege & Lief

Het leek er sterk op dat Fairport Convention ophield te bestaan toen in mei 1969 de bestelbus van de band verongelukte met daarin alle bandleden. Zowel drummer Martin Lamble als Richard Thompsons vriendin Jeannie Franklin verongelukten dodelijk. De overlevende bandleden – Sandy Denny, Richard Thompson, Simon Nicol en Ashley Hutchings – waren in diepe rouw gedompeld en zagen de zinloosheid in van het voortzetten van Fairport Convention. Hoe dan ook zou de band nooit meer het oude repertoire spelen; als Fairport Convention zou worden voorgezet, dan moest er een nieuwe muzikale richting worden gevonden. Hetgeen geschiedde. 
Vioolspeler Dave Swarbrick en drummer Dave Mattacks versterken het viertal en in de zomer van 1969 vestigt de opnieuw geformeerde band zich, op initiatief van producer Joe Boyd, in Farley Chamberlayne, een afgelegen country-house. De behoefte om in elkaars nabijheid te zijn leidt tot lange wandelingen in de omgeving, gesprekken aan de keukentafel en het zich verdiepen in oude volksmuziek. Het grote voorbeeld van vele bands in die tijd is Music From Big Pink van The Band; een revolutionair concept van folk en country in een rock-context. Daarnaast raken zowel Sandy Denny als Ashley Hutchings gefascineerd door Britse traditionals – de kunst is echter om de eeuwenoude liedjes te transformeren tot moderne rock; om akoestische liedjes om te zetten in elektrische songs. De uitdaging waarvoor Fairport Convention zich gesteld ziet, wordt een katharsis en een triomf tegelijk, want Liege & Lief is niet alleen het Britse equivalent van Music From Big Pink, maar ook dé herdefinitie van folk en folkrock. Vijf van de acht liedjes op Liege & Lief zijn traditionals, maar Fairport Convention zet de mystieke en mythologische liedjes over ziekte, dood en verderf geheel naar eigen hand. De engelenstem van Sandy Denny – een van de beste zangeressen ooit – klinkt betoverend in ‘Reynardine’ en opzwepend in ‘Tam Lin’ en ‘Matty Groves’, een traditional die al in 1630 bestond. De nieuwelingen zijn prominent aanwezig: Swarbrick met zwierig vioolspel en Mattacks, die totaal onbekend is met folkmuziek, met opvallend stevig drumwerk. Maar naast Sandy Denny is de hoofdrol weggelegd voor Richard Thompson. Niet alleen vanwege zijn evocatieve en onderscheidende gitaarspel, maar ook omdat hij twee fabelachtige composities bijdraagt: ‘Farewell. Farewell’ en ‘Crazy Man Michael’, de laatste een monument van verlies en verdriet. Als Liege & Lief in december 1968 wordt uitgebracht, wordt het direct herkend als het meesterwerk dat het is. Zowel Ashley Hutchings als Sandy Denny hebben Fairport Convention dan al verlaten.

Come All Ye / Reynardine / Matty Groves / Farewell, Farewell / The Deserter / Medley: The Lark In The Morning, Rakish Paddy, Foxhunters’ Jig, Toss The Feathers / Tam Lin / Crazy Man Michael

zondag 22 december 2013

MC5 | High Time

Militante rouwdouwers. Mislukte wereldverbeteraars. Energiek en energieverslindend zootje ongeregeld dat al na drie platen geheel was opgebrand. De Motor City 5 raakten daadwerkelijk volkomen losgeslagen, met uitbundig gebruik van hard drugs en gevangenisstraffen als gevolg. Gedurende zijn heftige bestaan maakte MC5 slechts drie lp’s, maar wel drie overdonderende lp’s, en had, o wonder, een uiterst stabiele bezetting: Rob Tyner (zang, mondharmonica), Wayne Kramer (gitaar, zang), Fred ‘Sonic’ Smith (gitaar, zang), Dennis Thompson (drums, zang) en Mike Davis (bas, zang). Vanaf halverwege de jaren zestig was hun explosieve cocktail gebaseerd op de rock-‘n-roll van Chuck Berry, de vuige Britse rhythm & blues van The Yardbirds en The Who en de existentialistische jazz van John Coltrane en Sun Ra. MC5 wordt bovendien nog eens gemanaged door politiek activist en pleitbezorger van vrije seks en drugs, John Sinclair. 
Getekend door Elektra Records is het eerste album van MC5 dan ook een opwindend politiek pamflet, en nog eens live opgenomen ook. De band wordt echter snel bij Elektra de deur uitgewerkt omdat een grote platenwinkelketen weigert de plaat te verkopen. Kick Out The Jams wordt een jaar later gevolgd door de rock-’n’-rollplaat Back In The USA, waarna in de toenemende chaos een jaar later in juli 1971 alweer MC5’s derde verschijnt: High Time. Een mix van de eerste twee albums is High Time een pure rockplaat, die zelfs – heel af en toe – de kwetsbare kant van het doorgaans opgefokte vijftal laat zien. De knetterende garagepunk van MC5 gaat op High Time een verbond aan met bluesy hardrock en sci-fi psychedelica. En waar de vorige albums louter groepscomposities bevatten, leveren zowel Kramer, Tyner, Thompson als Smith eigen composities aan. Thompsons ‘Gotta Keep Movin’ is een compacte uptempo rocker met scheurend gitaarspel van het sonische gitaristenduo Kramer/Smith, Rob Tyners ‘Future/Now’ een bluesy schuiver met een prachtig verstild coda en ‘Miss X’ en ‘Poison’ zijn spetterende spacy rocksongs van de hand van Wayne Kramer. Hofleverancier is echter Fred Smith; hij levert vier songs, waarvan het muzikale stripverhaal over een geile non, het sublieme ‘Sister Anne’, het rock-‘n’rollende hoogtepunt van High Time is, al vat ‘Skunk (Sonicly Speaking)’ nog eens alles samen: wild, gestoord en opwindend. High Time is opvallend transparant geproduceerd – MC5 lijkt de rommeligheid voorbij. Maar dat is slechts schijn; het uitblijven van succes drijft de complete band naar de afgrond van de hard drugs. In 1972 blaast de Motor City 5 zichzelf op en laat een erfenis na van drie wilde rock-’n-rollplaten.

Sister Anne / Baby Won’t Ya / Miss X / Gotta Keep Movin’ / Future/Now / Poison / Over And Over / Skunk (Sonicly Speaking)


zaterdag 21 december 2013

Tame Impala | Innerspeaker


Perth, Western Australia, wordt meer dan eens genoemd als de meest afgelegen metropool ter wereld. De beroemdste rockband uit die contreien is ongetwijfeld The Triffids, maar het is niet ondenkbeeldig dat zij in de nabije toekomst voorbijgestreefd worden door de psychedelische bloemenkinderen van Tame Impala. Zij hebben ongetwijfeld een grote toekomst voor zich, want als zanger-gitarist en wonderkind Kevin Parker samen met maatje Dominic Simper op bas Tame Impala opricht, zijn beiden nog maar 13 jaar. Pas in 2007 verlaten ze de slaapkamer en met een gevonden drummer is Tame Impala een psychedelische rockband om in de gaten te houden. Retro-psychedelica wel te verstaan, want het powertrio – aangevoerd door Kevin Parker met zijn omfloerste zang – leunt sterk op zowel The Beatles als op The Jimi Hendrix Experience. MySpace wakkert de belangstelling voor de band aan, wat hen een platencontract oplevert en de release van een eerste ep in 2008.
De internationale doorbraak volgt in 2010 met het uitbrengen van Innerspeaker, een zinderend, blaartrekkend rockalbum, dat o wonder, hyper-melodieus en warm van toon is. Kevin Parker heeft als songschrijver en multi-instrumentalist de volledige regie over Innerspeaker, terwijl Dave Fridmann (Mercury Rev, Flaming Lips) garant staat voor een ruimtelijke mix. Tame Impala's debuut is ronduit magistraal – vanwege de perfecte sound, maar ook om de loutere psychedelische pracht van de songs: de openings-trits 'It Isn't Meant To Be', 'Desire Be Desire Go' en 'Alter Ego' is puur meeslepend. Het transparante geluid en de zweverige zang herinneren aan de mooiste jaren zestig psychedelica, maar ook aan tijdgenoten als het geniale Zweedse Dungen. Innerspeaker kent in 'Why Won't You Make UpYour Mind?', 'Solitude Is Bliss' en 'Expectation' voortreffelijke songs die worden opgepookt door fuzz-gitaar, Leslie-box en prachtig opgenomen drums. Innerspeaker is niet alleen een topplaat vanwege de songs en het gitaargeweld, maar ook zeker vanwege de absoluut perfect sound. Tame Impala is alleen al op basis van hun debuutplaat een rockband die een grootse doorbraak verdient. Het leidt dan ook weinig twijfel dat opvolger Lonerism in 2012 voor deze absoluut verdiende internationale doorbraak zal gaan zorgen: Tame Impala is de toekomst van de rock.

It Isn't Meant To Be / Desire Be Desire Go / Alter Ego / Lucidity / Why Won't You Make UpYour Mind? / Solitude Is Bliss / Jeremy's Storm / Expectation / The Bold Arrow Of Time / Runway, Houses, City, Clouds / I Don't Really Mind


donderdag 19 december 2013

Mothers Tuckers Yellow Duck | Starting A New Day

Ook Canada heeft zijn Westcoast – Montreal, British Columbia – en zijn Westcoast-scene: Mother Tuckers Yellow Duck, geformeerd in 1967, is zo'n psychedelische band die comfortabel op de San Francisco-sound leunt. Het debuut Home Grown Stuff (1969) komt uit op Capitol en klinkt psychedelisch zoals acid-rock betaamt; daarentegen is opvolger Starting A New Day in 1970 folkier, melancholieker en meer laid back. Hier doen de invloeden van Moby Grape's 69 en Grateful Deads American Beauty zich nadrukkelijk gelden. Opgetuigd met schitterende harmoniezang, zweverige passages en een magnifieke gitaarsound is Starting A New Day een bijzonder avontuurlijk album dat met geweldige liedjes als 'Love's Been A Long Time Coming', 'Middlefield Country', 'Wood U Call It' en 'A Play On Children' in San Francisco niet over het hoofd zou zijn gezien. Ten overvloede: 'Did You Ever' had niet misstaan op Steve Millers Sailor. Mother Tuckers Yellow Duck komt echter uit Canada; gebrek aan succes leidt al in 1971 tot het jammerlijk uiteenvallen van de band.

Starting A New Day / Love's Been A Long Time Coming / Middlefield County / True Blue / Natchez Theme (For Natchez) / Wood U Call It / Nightowl / Did You Ever / Collin's Breakdown / A Play On Children



dinsdag 17 december 2013

Blue Mountain | Homegrown


In 2008 proberen Laurie Stiratt en Cary Hudson het na ruim zes jaar opnieuw, want dan verschijnt hun vijfde cd Midnight In Mississippi. Stiratt en Hudson: gehuwd en gescheiden, opnieuw tot elkaar veroordeeld. Ze leren elkaar kennen in 1989 als John Stiratt – de huidige bassist van Wilco – zijn tweelingzus Laurie vraagt bassist te worden in The Hilltops, een band die hij in Oxford, Mississippi heeft met zanger/gitarist Cary Hudson. In 1991 gaan Stiratt en Hudson op avontuur naar Los Angeles, maar binnen een jaar is het stel terug in Oxford, het universiteitsstadje dat southern gothic novelists William Faulkner en Larry Brown voorbracht. Niet alleen richten ze Blue Mountain op – met drummer Frank Coutch – maar ze worden ook man en vrouw. 
Via een vriend komen ze onder contract bij het heavy metal-label Roadrunner, waarop in 1995 het debuut Dog Days verschijnt. De opnamen voor de opvolger vinden met onderbrekingen en verspreid over drie maanden plaats in de Route 1-studio van Cary Hudsons neef Chris Hudson en producer Jeffrey Reed in Monticello, meer dan 200 mijl zuidelijker in Mississippi. Talloze keren maakt het trio de tocht over het platteland van Mississippi – en dat werkt door in Hudsons songs; roadsongs over verlaten en eindeloze plattelandswegen. Maar ook de veranda thuis in Oxford is een geliefde plek van het stel; niets voor niets heet Blue Mountains tweede Homegrown, met op de hoes een foto van het trio op de back porch. Ook op de hoes staat Willie, hoofdpersoon in het voortjagende ‘Black Dog’ en verantwoordelijk voor het achtergrondgeblaf. Maar er zijn meer bijzondere personages in Hudsons songs. Zoals ‘Ira Magee’, over een lokale blueszanger die in het niets verdwijnt; de onbereikbare Myrna Lee in het twangende gelijknamige nummer; Midnight Clyde die bij zijn dood een grote leegte achterlaat, maar wel schitterend geportretteerd wordt in ‘Last Words Of Midnight Clyde’; en de dorpsgek, vereerd met het fraaie traditionele walsje ‘Town Clown’. Het is het kleinstedelijke leven op het platteland van Mississippi dat het terugkerende thema is in Cary Hudsons teksten. Muzikaal beweegt Blue Mountain zich tussen countryblues, southern rock en aanstekelijke pop, met vervlechtende akoestische en elektrische gitaren en in eenvoudige maar zeer doeltreffende arrangementen. Wat ook ten volle geldt voor ‘Babe’, een jengelende, R.E.M.-achtige ode aan de huwelijkse staat, het swingende ‘Bloody 98’ – waarin een overspelige echtgenoot heen en weer racet over de US 98 – en het broeierige en meeslepende ‘Dead End Street’, een oude compositie van Hudson die ook te vinden is op The Hilltops’ Big Black River . De respectvolle liner notes van Larry Brown ten slotte vervolmaken dit eerbetoon aan het plattelandsleven in het Diepe Zuiden. 
Dat mag zo zijn; van Homegrown gaan niet meer dan 16.000 exemplaren over de toonbank en van de opvolgers nog minder. In 2001 hebben Laurie Stiratt en Cary Hudson geen huwelijk, geen platencontract en geen drummer.

Bloody 98 / Myrna Lee / Pretty Please / Black Dog / Generic America / Last Words Of Midnight Clyde / Babe / It Ain’t Easy To Love A Liar / Ira Magee / Town Clown / Dead End Street / Rain 

zaterdag 14 december 2013

Country Joe & The Fish | Electric Music For The Mind And Body

De titel, Electric Music For The Mind And Body, zegt het al: de debuut-lp van Country Joe & The Fish is vooral bedoeld om lekker op te trippen. Het is zelfs de letterlijke boodschap in 'Bass Strings': Just one more trip now / You know I'll stay high all the time, waarna Joe McDonald de song fluisterend afsluit met L... S... D... Welkom in de wereld van Country Joe & The Fish waarin de I Ching, anti-Vietnam, vrije seks en drugs samengaan met oorspronkelijke acidrock. In 1964 ontmoet de politiek actieve Joe McDonald op de universiteitscampus van Berkeley gitarist Barry Melton. Samen spelen ze in de 13-koppige Instant Action Jug Band, maar als duo brengen ze in 1965 de Rag Baby-ep uit, het startsein voor een rockband vernoemd naar een regel uit Mao's rode boekje. Country Joe & Fish, uitgebreid met organist en gitarist David Cohen, bassist Bruce Barthol en drummer Gary 'Chicken' Hirsh, is een jaar later een populaire band in de ballrooms van San Francisco. Ze worden in december 1966 getekend door het folklabel Vanguard, nemen dan in de Sierra Sound Laboratories in Berkeley hun debuutalbum op en spelen op 14 januari 1967 in Golden Gate Park tijdens de 'Human Be-In'Turn on, tune in, drop out – voor zo'n 20.000 Haight-Ashbury-hippies. Country Joe & The Fish' hippiefilosofieën en radicale politieke stellingname worden bekrachtigd op de fenomenale debuut-lp Electric Music For The Mind And Body. Het swingende 'Superbird' maakt president L.B. Johnson belachelijk, maar Country Joe McDonalds focus is toch vooral gericht op het slikken van LSD. Zowel 'Bass Strings' als 'Flying High', met Meltons psychedelische gitaar in een hoofdrol, bezingen de geneugten van een fijne trip. Dat geldt ook voor 'Not So Sweet Martha Lorraine', met krakend Farfissa-orgeltje en de geniale geestverruimende wals 'Happiness Is A Porpoise Mouth'. Barry Meltons geweldige gitaarspel treedt op de voorgrond in de elektrische slowblues 'Death Sound Blues' en de waanzinnige instrumental 'Section 43', terwijl Country Joe zich op zijn beurt van zijn poëtische kant laat zien in 'Grace', dat net als David Crosby's 'Triad' Jefferson Airplane's Grace Slick tot onderwerp heeft. Uitgebracht in april 1967 is Electric Music For The Mind And Body de beste psychedelische plaat ooit gemaakt, aldus een bescheiden Country Joe. Hoe dan ook, twee jaar later – het creatieve hoogtepunt voorbij – wordt Country Joe wereldberoemd als hij solo het Woodstock-publiek bespeelt met de Vietnam-satire 'Fixin'-To-Die Rag'.

Flying High / Not So Sweet Martha Lorraine / Death Sound Blues / Happiness Is A Porpoise Mouth / Section 43 / Superbird / Sad And Lonely Times / Love / Bass Strings / The Masked Marauder / Grace




donderdag 12 december 2013

Mike Oldfield | Tubular Bells

Jong en tamelijk onervaren is Mike Oldfield als hem op 20-jarige leeftijd het onvoorstelbare succes van Tubular Bells overkomt. In één klap miljonair en een toekomstige legende; Mike Oldfields Tubular Bells ontketent in 1973 een ware muzikale revolutie. De weg naar het succes was echter niet gemakkelijk. Al op zijn vijftiende is Mike Oldfield professioneel muzikant, maar door LSD opgewekte kwade geesten, heftige angstaanvallen en angst voor de bühne hinderen de ontwikkeling van Oldfields talent als gitarist. Begin 1970 komt Mike Oldfield in de band van Kevin Ayers terecht, als bassist, maar een jaar later heft Ayers zijn band alweer op. 
Op een door Ayers geschonken taperecorder begint Oldfield op zijn zolderkamer in Noord Londen als een soort van therapie zijn muzikale ideeën uit te werken. Oldfield is geïnspireerd door de avant-gardist Terry Riley en door Pink Floyds Atom Heart Mother; hij beziet muziek als een samenhangend geheel, laag voor laag opgebouwd. Met behulp van de taperecorder knutselt hij een demo in elkaar waarin hij aan eerder opgenomen toetsen- en baspartijen, mandoline, akoestische en elektrische gitaar toevoegt. Zo ontstaat een instrumentaal muziekstuk van 24 minuten, getiteld Opus One. Aan het eind van 1971 komt Oldfield in contact met Richard Branson, eigenaar van een keten van mailorder platenwinkels, die net een opnamestudio op het platteland heeft geopend. Oldfield wordt daar gevraagd voor sessiewerk, maar bevriend geraakt met stafproducer Tom Newman mag de introverte muzikant met toestemming van Branson zijn schetsmatige demo's uitwerken tot een volwaardig muziekstuk. Nagenoeg alle instrumenten zullen worden bespeeld door de begaafde Oldfield: van grand piano tot basgitaar, van orgel tot elektrische gitaren, van mandoline tot het oorverdovende gedreun van het buisvormige klokkenspel. Hulp krijgt Oldfield van een contrabassist, een dwarsfluitspeler en de welluidende stem van ceremoniemeester Vivian Stanshall, die alle instrumenten introduceert ('too slightly distorted guitars') en tijdens de magistraal opgebouwde climax van het meesterstuk in beschonken toestand uitroept: 'tubular bells!' Omdat iedereen diep onder de indruk is, krijgt Oldfield het groene licht om een tweede deel op te nemen in The Manor; een tweede deel dat gekenmerkt wordt door enerzijds schitterende mandoline- en akoestische gitaarpartijen die een serene, pastorale sfeer oproepen en het animale gegrom anderzijds. In het voorjaar van 1973 is de plaat gereed.
Branson gaat ermee de boer op, maar er is geen enkele belangstelling. En dus richt Branson, die al met het idee rondliep, Virgin Records op om Mike Oldfields Tubular Bells aan de man te brengen. Een geniale move, zo zal blijken, want Virgins eerste release, op 25 mei 1973, slaat in Engeland in als een bom. Datzelfde jaar nog kiest regisseur William Friendkin de onheilspellende eerste piano-akkoorden van Tubular Bells als muzikale thema voor zijn horrorfilm The Exorcist. Het gevolg is dat Mike Oldfields complexe, maar geniale opus ook in Amerika een megasucces wordt. Van 'Part One' wordt een single samengesteld die de albumverkoop over de hele wereld aanjaagt, maar die in Nederland niet verder dan de tipparade komt. Het album wordt niettemin ook in Nederland ontvangen als een revolutionair en magistraal meesterwerk. Maar niet alleen door de rockliefhebbers, ook door het grote publiek, want Tubular Bells zal meermalen gebruikt worden als soundtrack in de films van... Bassie & Adriaan.

Tubular Bells (Part One) / Tubular Bells (Part Two)



woensdag 11 december 2013

Crime and the City Solution | Paradise Discotheque

Hoewel Simon Bonney en zijn Crime and the City Solution het spoor volgen van mede-Australiërs Nick Cave and the Bad Seeds, wil de overlevering dat Bonney juist de inspiratie vormt voor Cave en zijn Birthday Party. Al in 1978 is Bonney in Melbourne actief met Crime & The City Solution maar pas in 1984 is het spel definitief op de kar als ex-Birthday Party-leden Rowland S. Howard en Mick Harvey en Swell Maps-trommelaar Epic Soundtracks zich aansluiten bij Bonney en zijn vriendin, tekstschrijver Bronwyn Adams. Het gezelschap vestigt zich dan in Londen en tekent, net als Nick Cave, bij Mute.
Crime & The City Solution wijdt zich vol overgave aan punkblues en rioolrock, met als voorganger de door duistere krachten aangejaagde Bonney. De albums die de band produceert kunnen zij aan zij gedraaid worden met die van The Bad Seeds, maar gaandeweg verschuiven de accenten naar een lichtere toets; naar een transparanter geluid. Bonney en Adams zijn dan inmiddels verhuisd naar Berlijn en hebben daar een Duitse City Solution geformeerd met onder andere Einstürzende Neubauten-gitarist Alexander Hacke.
Het vierde, laatste en beste album neemt de band in 1990 op in Conny Planks Keulse studio – en is de kroon op Bonneys werk: Paradise Discotheque is een meesterlijk werkstuk. Aanvankelijk dartelen Bonney en kornuiten speels door galopperende prachtsongs als 'I Have The Gun', 'The Sly Persuaders' en het waanzinnige 'The Dolphins And The Sharks', maar dalen dan af in de krochten van de ziel met een meer gothic-geluid, dat bepaald wordt door een grommend orgel, reverb-gitaren, cello en Bronwyn Adams' weemoedige viool. Aldus is het angstaanjagend fraaie 'The Sun Before The Darkness' een voorlopig hoogtepunt, maar het gaat nog dieper op 'The Last Dictator', een donker, plaatkant vullend vierluik over de Roemeense dictator Ceausescu dat luistert als een gothic novel. Het besluit een meeslepend album dat laveert tussen licht en donker, tussen melodie en pathos, maar altijd van een gloeiende intensiteit is. Een waardige zwanenzang van een cultband, die overigens in filmmaker Wim Wenders zijn grootste fan had.

I Have The Gun / The Sly Persuaders / The Dolphins And The Sharks / The Sun Before The Darkness / Motherless Child / The Last Dictator I / The Last Dictator II / The Last Dictator III / The Last Dictator IV


zondag 8 december 2013

The Works | The Works

Zweden staat al decennialang garant voor kwaliteitsmuziek. In de 21e eeuw is het vooral Dungen dat internationaal aan de weg timmert, maar het aan dezelfde Stockholmse muziekscene ontsprongen The Works kent een vergelijkbare kwaliteit. In 1999 opgericht aan de Stockhom School of Music en in de daaropvolgende jaren uitgegroeid tot een dynamische kwartet met een heftig psychedelisch geluid, verschijnt in 2005 op het Subliminal Sounds-label het zelfgetitelde The Works. Opvallend in opener 'Everybody' zijn de drukke drums die vooral The Who in herinnering roepen. De sound van The Works lijkt vooral gebaseerd op Britse freakbeat en progressive rock van rond 1970. De grommende Hammond en scheurende gitaren bewijzen eer aan obscure bands als Atomic Rooster, July en The Open Mind. Naast heftige, maar fraaie sonische uitbarstingen zijn de contouren van het liedje wel steeds duidelijk zichtbaar. Dat levert in 'Speak Your Mind', 'Change My Ways', 'Not The Same' en 'The Tale' geweldige songs op en in 'Time To Wake Up' en 'Slow As She Goes' zelfs parelende, pastorale piekmomenten. The Works is een geweldige plaat die zich uitstekend verhoudt tot gelieerde albums als Dungens Skit I Allt (2010) en The Amazings Gentle Stream (2011); alle Zweedse topkwaliteit.

Everybody / Time To Wake Up / Speak Your Mind / Change My Ways / I Saw The Ocean / Not The Same / Follow Me There / Slow As She Goes / The Tale / Num And Blind / Welcome



vrijdag 6 december 2013

Blue Öyster Cult | Agents Of Fortune

Agents Of Fortune: een waterscheiding in het oeuvre van Blue Öyster Cult, een hardrockgroep van Long Island, New York met een hang naar het occulte. De scheidslijn loopt tussen obscure, sinistere heavy metal en radiovriendelijke, goed in het gehoor liggende maar niettemin stevige rock. Opgericht als Soft White Underbelly in 1967, geadopteerd door svengali's Sandy Pearlman en Richard Meltzer, neemt de band na een naamswijziging in Stalk-Forrest Group zijn debuut op, dat maar liefst veertig jaar op de plank blijft liggen. Een nieuwe start als Blue Öyster Cult bezorgt de bikerband een platendeal bij Columbia.
Na drie studio-albums brengt de live-dubbelaar On Your Feet Or On Your Knees succes en aansprekende verkoopcijfers. Het nieuw verkregen elan valt samen met de nieuwste technologische ontwikkelingen, als de bandleden in 1975 thuis de beschikking krijgen over een portable meersporenrecorder. Passé is het langdurige, kostbare verblijf in de studio, want nu komen Donald 'Buck Dharma' Roeser (zang, gitaar, synthesizer), Eric Bloom (zang, gitaar), Allen Lanier (zang, keyboards, gitaar), Albert Bouchard (drums, gitaar) en Joe Bouchard (bas, piano) met kant en klare, thuis opgenomen demo's in de Record Plant-opnamestudio. Roeser is het goudhaantje als hij tevoorschijn komt met een atmosferische rocksong die opgetuigd is met een gitaarriff ontleend aan 'So You Want To Be A Rock 'N' Roll Star' van The Byrds en voorzien is van een tekst die reïncarnatie als thema heeft. Dit '(Don't Fear) The Reaper' wordt samen met negen broeierige, sc-fi-songs in een kleine zes weken tijd opgenomen, en in mei 1976 als Agents Of Fortune op de markt gebracht. Gelijktijdig komt '(Don't Fear) The Reaper' uit als single – en wordt een Amerikaanse hit. De hypnotiserende rocksong, met fluwelen gitaren, melodieuze zang en koebel, komt in Nederland in november '76 niet verder dan de tipparade, maar dat doet niks af aan de hemelse pracht. Prachtig zijn evenzeer de wat lichtere metalsongs als 'E.T.I. (Extra Terrestrial Intelligence)', 'Sinful Love', 'Morning Final' en 'Debbie Denise', in het bijzonder vanwege de ruimtelijke en ietwat gepolijste sound én het warme, vloeiende gitaarwerk.
Blue Öyster Cult heeft met Agents Of Fortune een klinkend hitalbum geproduceerd maar wordt wel enerzijds beticht van commerciële uitverkoop vanwege het glanzend gepolijste geluid en anderzijds verketterd door de christelijke gemeenschap om de verdachte, vermeend suïcidale tekst van '(Don't Fear) The Reaper'. Desondanks gaat Agents Of Fortune, een klassiek mid jaren zeventig hardrockalbum, meer dan een miljoen keer over de toonbank. '(Don't Fear) The Reaper' op zijn beurt, wordt in 2000 geëerd met een bijzonder geestige parodie in het satirische programma Saturday Night Live. Een klassiek album dus, en een nog klassiekere single die, religieuze verbrandingen ten spijt, een enorm publiek aanspreekt.

This Ain't The Summer Of Love / True Confessions / (Don't Fear) The Reaper / E.T.I. (Extra Terrestrial Intelligence) / The revenge Of Vera Gemini / Sinful Love / Tattoo Vampire / Morning Final / Tenderloin / Debbie Denise

woensdag 4 december 2013

Promised Land Sound | Promised Land Sound


Is het alt.country? Promised Land Sound, uit Nashville, Tennessee moet zonder meer gerekend worden tot de jongste lichting alt.countrybands. Maar ook is de rammelende rock van het kwartet – Joey Scala (zang, bas), Sean Thompson (gitaar, zang), Evan Scala (drums) en Ricardo Alessio (piano) – schatplichtig aan de Californische sixties garagepunk en de Memphis rhythm & blues. De band, eerst nog gewoon Promised Land, komt voort uit de hippe Nashville-garagescene en mocht hun debuutsingle uitbrengen op Jack White's Third Man Records. Het logische vervolg daarop is nu het zelfgetitelde debuutalbum, dat uitkomt op hetzelfde label als de prachtige platen van Hiss Golden Messenger – waarvan gitarist William Tyler ook op Promised Land Sound meespeelt. De plaat trapt af met 'The Storm', een lekker lijzig liedje waarin een jengelend orgeltje de dienst uitmaakt, opgevolgd door de zompige garagerock van 'Empty Vase'. De jonge honden gaan heerlijk tekeer in stompende, boogiënde countryrock-, countrysoul- en rhythm & blues-liedjes, die hoewel gegrondvest op Nashville-alt.country toch ook verwant zijn aan de aanstekelijke muziek van The Allah-Las. Opmerkelijk is ook de snerende samenzang van het geweldige 'Weed And Wine', die sterkt lijkt op die van The Jayhawks in goede tijden; het Neil Young-achtige 'For His Soul'; en de Byrds-folkrock van de schitterende afsluiter 'Fadin' Fast'. Promised Land Sound is een opwindende en bijzondere debuutplaat van een band die het net even anders aanpakt dan de rest; een ouderwetse benadering die heeft geleid tot een sprankelend, voortreffelijk alt.country-album.

The Storm / Empty Vase / Make It Through The Fall / Weed And Wine / Understand / For His Soul / Wandering Habits / Money Man / River No More / Fadin' Fast


dinsdag 3 december 2013

Uncle Tupelo | Anodyne

In 1987 opgericht in Belleville, Illinois door Jay Farrar, Jeff Tweedy en Mike Heidorn, is Uncle Tupelo een van de wegbereiders van de alt.country, een stroming waarin country, folk, punk en pop gebroederlijk een rol vervullen. Een stroming, ferm geworteld in de muziekgeschiedenis, gepositioneerd in de actualiteit van de 21e eeuw. Farrar en Tweedy zijn jeugdvrienden met een voorliefde voor dezelfde muziek. De punkinvloeden zijn evident en vanuit die invalshoek begint het trio te experimenteren met country en folk. Het rustieke leven van de front-porch klinkt door in de rammelende countrypunk, die evenveel delen Meat Puppets als Carter Family bevat. Na drie platen voor het onafhankelijke Rockville tekent Uncle Tupelo in 1992 bij Sire Records, onderdeel van major Warners. In datzelfde jaar gaat Uncle Tupelo op tournee met zowel The Band, Taj Mahal en Michelle Shocked, in het kader van de Arkansas Traveller Review, als met Bob Moulds Sugar, met wie ze toert door Europa. De groep wordt uitgebreid met Ken Coomer en John Stiratt en in mei 1993 vertrekt Uncle Tupelo naar Austin, Texas om met producer Brian Paulson haar vierde cd en major debuut op te nemen. 
Anodyne is net als zijn voorganger live en zonder overdubs aan de band toevertrouwd. Het grotere budget verchaft Anodyne een helder en afgewogen klankbeeld. De plaat is een sprong voorwaarts en combineert de oorspronkelijke punkrockhouding met de akoestische aangedreven folk-country van March 16-20, 1992. De sound is logger, dieper en afgewogener geworden. De akoestische kant van Uncle Tupelo’s geluid heeft bovendien aan variatie gewonnen door het doeltreffende gebruik van pedal steels, violen, mandolines en banjo’s. Het maakt Anodyne tot een boeiende mix van traditie en moderniteit. Zowel Farrar als Tweedy – vooral de laatste – zijn beter gaan zingen waardoor de leadvocalen keurig zijn verdeeld over de twee. Er is voorts een gastrol van Doug Sahm op diens ‘Give Back the Key to My Heart’, wat daarmee een passend eerbetoon is aan de Tex-Mex aartsvader. Nummers als ‘Slate’ en Anodyne zorgen voor een juiste afwisseling met rocknummers als ‘The Long Cut’, ‘We’ve Been Had’ en de schitterende countryrock van ‘Fifteen Keys’. Samen maken ze van Anodyne een zeer fraaie en afwisselende countryrockplaat. Zonder meer Uncle Tupelo’s beste plaat, maar ook de laatste. Na een intensieve tournee door Amerika en Europa gooit Jay Farrar het bijltje erbij neer en zegt er dit van: ‘It just kind of ran out of gas.’ Tweedy’s commentaat is bondig: ‘Jay quit.’ De twee schoolvrienden laten een belangwekkende erfenis achter.

Slate / Acuff-Rose / The Long Cut / Give Back The Key To My Heart / Chickamauga / New Madrid / Anodyne / We’ve Been Had / Fifteen Keys / High Water / No Sense In Lovin’ / Steal The Crumbs