zondag 30 juni 2013

Elliott Smith | XO


Het lijkt nauwelijks voor te stellen dat Elliott Smith een immens minderwaardigheidscomplex had. De maker van liedjes waarop geliefden liefdeskastelen kunnen bouwen, waar levenslange relaties op kunnen schragen – deze schepper van popsymfonieën lijkt nauwelijks te hebben geweten welke impact zijn muziek had. Elliott Smith meende werkelijk dat zijn muziek te breekbaar en te intiem was om een groot publiek
aan te spreken. Maar hij had het mis, hij had het helemaal mis. Elliott Smith bracht luisteraars met zijn compacte maar imponerende oeuvre in complete vervoering, en maakte met XO misschien wel de mooiste plaat van 1998.
Steven Paul Smith werd in 1969 geboren in Omaha, Nebraska, groeide op in Dallas, Texas en later in Portland, Oregon. Hij studeerde aan de oostkust en keerde terug naar Portland om samen met Sam Coombes – die prachtige platen maakte met The Donner Party – Heatmiser op te richten. Maar de loner die Smith was voelde zich niet happy – een understatement – in dit groepsverband en ging in z’n eentje optredens doen in koffiehuizen. In 1994 en 1995 maakte Smith twee cd’s, Roman Candle en Elliott Smith, kale en tot op het bot uitgeklede platen, in 1997 gevolgd door Either/Or. Op deze plaat, opgenomen met het producersduo Tom Rothrock en Rob Schnapf, is Smith getransformeerd tot een enigmatische singer-songwriter en laat hij de luisteraar versteld staan van zijn melodieuze vernuft en zijn superieure componeerkwaliteiten. Het levert Elliott Smith de status van culthero op. Op het persoonlijke vlak gaat het echter niet zo goed met Smith. Hij overleeft een zelfmoordpoging en verliest zich in alcohol en heroïne. Smith schrijft zich in bij een ontwenningskliniek om er zes dagen later weer gerevitaliseerd uit te lopen en het drugsgebruik met hernieuwd elan te hervatten. Maar dan komt de doorbraak die hem van zijn undergroundstatus verlost. Nadat Smith enkele liedjes heeft gecomponeerd voor Gus Van Sants speelfilm Good Will Hunting, wordt ‘Miss Misery’ genomineerd voor een Oscar. Tijdens het uitreikingsgala treedt Smith op, gestoken in een totaal misplaatst kostuum en met de schuwe uitstraling van een tragisch figuur: Smith is incongruent en anachronistich.
Volgend op dit succes tekent Elliott Smith bij Dreamworks, Steven Spielbergs platenlabel, en neemt in L.A. met dezelfde producers zijn major label-debuut op. Smith speelt en zingt alles in z’n eentje in, met de sporadische hulp van drummer Joey Waronker en muzikaal genie Jon Brion. Veertien ambachtelijk geconstrueerde liedjes, veertien verfijnde popsongs vormen tezamen XO, vormen tezamen een onverbiddelijk meesterwerk.
In een beknopte en serene stijl laat Smith de luisteraar getuige zijn van zijn overvloedige verbeeldingskracht. De liedjes zijn opgebouwd uit meanderende melodielijnen, fraaie akkoordenreeksen en Smiths sensitieve – afwisselend hese en ijle – stemgeluid. Hij uit bovendien zijn gevoelens over verlies, angst en onzekerheid in poëtische teksten – die daadwerkelijk Smiths universele liefdesverdriet voelbaar maken. ‘Sweet Adeline’ wordt na een intro van akoestische gitaar en piano naar een weelderige climax gebracht, maar de toon van bitterheid en verval is dan gezet: Waiting for sedation to disconnect my head / Or any situation where I’m better off than dead. Het uiterst opzwepende ‘Amity’ herbergt een scherpe gitaarsolo en wordt gevolgd door de tweeënhalve minuut verstilde perfectie van ‘Oh Well, Okay’ – met claustrofobische en toch poëtische tekst: An airless cell that blocks the day / Oh well, okay.eet scherpe gitaarsolo, gevolgd door eertien verfijnde popsongs, vormen Elliott Smiths rd uit te lopen ‘Baby Britain’ bezit een luie groove en nestelt zich qua sound dicht tegen de orkestrale psychedelische pop aan van The Left Banke en The Zombies. In ‘Bled White’ stuurt Smith zijn elektrische gitaar door een Leslie-box en wordt hij heen en weer geslingerd tussen blijheid en verdriet: ‘Cos happy and sad come in quick succession. En dan zijn er nog talloze perfecte popliedjes als ‘Walz #2 (XO)’, ‘Independence Day’, ‘Bottle Up And Explode!’ en ‘Everybody Cares, Everybody Understands’, waarin Elliott Smith XO naar een nog hoger plan tilt en het niveau benadert van Big Stars Third en The Beatles’ Let It Be. Het werkelijke hartverscheurende en superieur gearrangeerde ‘I Didn’t Understand’ maakt dit absolute meesterwerk nog ongenaakbaarder.
XO bewees de extreme begaafdheid van deze modernistische singer-songwriter en bezorgde hem een prominente plek in het popwalhalla, maar Smith bleef bescheiden en schuw – bescherming zoekend vanonder de wollen muts. Het succes werd een molensteen om zijn nek, want ook de volgende plaat, Figure 8, mocht er zijn. Maar toen werd het lang stil rondom Smith. Hij werkte aan een nieuwe plaat, maar de release hiervan heeft Elliott Smith niet mogen meemaken. Op 21 oktober 2003 stak hij in zijn huis in L.A. een mes in zijn hart en overleed ter plekke. Elliott Smith was te zacht en te gevoelig voor de werkelijkheid, ook al was een deel van die werkelijkheid dat hij een zeer grote waardering genoot van muzikanten, pers en publiek. Maar dát kon hij nauwelijks geloven: I didn’t understand / I didn’t understand.
In 2004 verscheen From A Basement On The Hill, een triest postscriptum.

Sweet Adeline / Tomorrow Tomorrow / Walz #2 (XO) / Baby Britain / Pitseleh / Independence Day / Bled White / Walz #1 / Amity / Oh Well, Okay / Bottle Up And Explode! / A Question Mark / Everybody Cares, Everybody Understands / I Didn’t Understand


zaterdag 29 juni 2013

Rockin’ Horse | Yes It Is

Op 12 februari 2007 overleed de Britse muzikant Jimmy Campbell aan de gevolgen van longemfyseem. Campbell was geen grote naam in de geschiedenis van de Britse popmuziek, maar is op een secundair niveau te beschouwen als een bescheiden cultfiguur in de ontwikkeling van de Mersybeat. Tijdgenoot van The Beatles, speelde Campbell in bands als The Kirkbys en in het meer psychedelische The 23rd Turnoff – een afslag op de M6-snelweg. Als The 23rd Turnoff in het voorprogramma van de bekendere Merseybeats speelt, ontmoet Campbell weer zijn jeugdvriend en buurtgenoot uit Liverpools wijk Kirkby Billy Kinsley die bassist is in The Merseybeats. Drie jaar later zullen hun paden zich weer kruisen. Doordat een doorbraak van The 23rd Turnoff uitblijft stapt Campbell op en lanceert een solocarrière, gesteund door manager Hal Carter. Jimmy Campbells eerste solo-lp Son Of Anastasia brengt hem gunstige kritieken, maar opvolger Half Baked – voor Philips-offshoot Vertigo – is Campbells meesterstuk. Verpakt in de fraaie clownshoes is Half Baked een gave singer-songwritersplaat met Beatles- en vooral Band-invloeden. De begeleidingsband bestaat uit een aantal vrienden die door manager Carter Rock ‘n’ Horse wordt gedoopt. En in die band zit Campbells oude vriend Billy Kinsley. De samenwerking tussen Campbell en Kinsley wordt in de pub bestendigd en verhevigd; de bandnaam verbasterd tot Rockin’ Horse. In Londen nemen gitarist Campbell en bassist Kinsley dan demo’s op waarin hun voorliefde voor harmoniezang, The Beatles en The Everly Brothers tot uiting komt en dat de voorbode is voor een compleet album. Het duo rekruteert gitarist Bobby Falloon en drummer Stan Gorman en mag, dankzij het lobbywerk van Carter, voor Phillips een debuutalbum opnemen. Campbell en Kinsley repeteren de songs in Liverpool – waarbij de nadruk ligt op de close-harmonyzang van de twee – en leggen de songs met de band vast in Londen. Geproduceerd door manager Hal Carter laat Yes It Is een gedegen band horen – met daaraan toegevoegd sessiemuzikant Mike Snow. Gestoken in een foeilelijke Hipgnosis-hoes verschijnt Yes It Is in het najaar van 1971, tegelijk met de prachtige popsingle ‘Biggest Gossip In Town’. Het handelsmerk van Rockin’ Horse is de harmoniezang van Campbell en Kinsley, die in één take is opgenomen. De beatleske prachtsongs zijn ruimhartig verspreid over Yes It Is: ‘Don’t You Ever Think I Cry’, ‘Yes It Is’ en ‘Delicate Situation’. Vermeldenswaard zijn het met blues-licks versierde ‘Golden Opportunity’, het rollende Garth Hudson-orgel in ‘Baby Walk Out With Your Darlin’ Man’ en ‘Julian The Hooligan’, met zijn psychedelische gitaarsolo. Yes It Is is, ergens tussen The Beatles en The Band, een prachtige Badfinger-achtige plaat die helaas, mede vanwege de misplaatste gespiegelde paardenhoofd-hoes, volkomen ondergesneeuwd is. Een intensieve Britse tournee in 1972 als – misplaatste – begeleidingsband van Chuck Berry doet Rockin’ Horse uiteindelijk de das om.

Biggest Gossip In Town / Oh Carol, I’m So So Sad / You’re Spending All My Money / Baby Walk Out With Your Darlin’ Man / Don’t You Ever Think I Cry / Yes It Is / Stayed Out Late Last Night / Delicate Situation / Son, Son / Golden Opportunity / I’m Trying To Forget You / Julian The Hooligan


donderdag 27 juni 2013

Lift To Experience | The Texas Jerusalem Crossroads

This is the story of three Texas boys minding their own business when the angel of the lord appeared unto them. Zo begint The Texas Jerusalem Crossroads, een soort van conceptalbum dat de luisteraar wil doen geloven dat Texas het beloofde land is. De brenger van de boodschap is Josh T. Pearson, verlaten zoon van een Pinkstergemeente-predikant, die met bassist Josh 'The Bear' Browning – ontmoet in de kerk – en jazzdrummer Andy 'The Boy' Young in 1996 in Denton, Texas Lift To Experience opricht. Het trio verwerft een twijfelachtige reputatie vanwege de verwoestende optredens waarin de Texaanse vlag geëerd wordt met een massieve wall of sound van feedback en distortion. Dat is voor de labelbazen van Bella Union, ex-leden van het Schotse Cocteau Twins, niettemin de aanleiding om de Texanen te tekenen.
Inmiddels heeft Pearson noot voor noot, woord voor woord gecomponeerd van The Texas Jerusalem Crossroads, een ouderwets dubbelalbum met een diep-religieuze lading. Bewaakt door bas en drums, en incidenteel bijgestaan door de fiddle van Centro-matics Scott Danborn, is Pearson een soort van eenmansorkest dat lappen tekst declameert en zijn gitaar door Leslie-box en allerhande effect-apparatuur stuurt. Het resultaat is een magnifieke sound – gemixt door Simon Raymonde en Robin Guthrie – die cowpunk en indierock afwisselt met vele momenten van overstelpende schoonheid. Muzikaal legt de Texaanse gruisrock het de facto dan ook af tegen de atmosferische gitaarsongs die, verrassend, lijken afgeleid van de Britse shoegazerspop. 'Falling From Cloud 9', 'With Crippled Wings' en 'Waiting To Hit' (alle van cd 1) zijn intens en etherisch, en worden verrijkt met Pearsons zang die gekwelde geesten als Jeff Buckley en Jeffrey Lee Pierce oproept. 'Down With The Prophets' (van cd 2) is met Pearsons declamerende stem en Danborns dreigende viool zwanger van dreigend onheil, 'To Guard And To Guide You' – lof zingend over beschermengel Gabriël – vooral atmosferische indierock met ruimtelijke gitaren en 'Into The Storm' gecontroleerde, apocalyptische Bad Seeds-noiserock.
The Texas Jerusalem Crossroads is een onwaarschijnlijk intens dubbelalbum, compromisloos maar niettemin schoonheid nastrevend, en uitzonderlijk uniek. Bella Union brengt in juni 2001 Lift To Experience dubbele debuutalbum op de Britse en Europese markt, maar een Amerikaanse release zit er tot op heden niet in. Lift To Experience stort in 2003 door allerlei persoonlijke drama's; Josh Pearson verliest zijn geloof in god en bijna zijn verstand. Al moet hij immer het besef hebben gehad dat hij met het complexe – muzikaal en tekstueel – The Texas Jerusalem Crossroads een baanbrekend indie-conceptalbum de wereld in geslingerd heeft. En dat heeft Josh T. Pearson bij het recht eind.

Just As Was Told / Down Came The Angels / Falling From Cloud 9 / With Crippled Wings / Waiting To Hit / The Ground So Soft / These Are The Days / When We Shall Touch / Down With The Prophets / To Guard And To Guide You / Into The Storm

dinsdag 25 juni 2013

Little Feat | Little Feat

Het begint met The Factory – de eerste band van Hollywood-kid Lowell George – van wie de eerste demo’s geproduceerd zijn door Frank Zappa. Dan brengt George een blauwe maandag door bij garagepunkers The Standells, vervolgens bij Elliott Ingber en zijn Fraternity Of Men en belandt dan bij The Mothers Of Invention. Door Zappa ingehuurd als zanger, ontwikkelt Lowell George zich echter meer als slidegitarist en als songschrijver. Tussen de bedrijven door neemt hij samen met Ry Cooder, Russ Titelman en Sneaky Pete Kleinow een aantal demo’s op, waaronder ‘Willin’’. Als Zappa na vier maanden Lowell George ontslaat, neemt hij Mothers Of Invention-bassist Roy Estrada mee en de zojuist door Zappa afgewezen Texaanse pianist Bill Payne. George’s maatje uit The Factory, drummer Richie Hayward, completeert eind ’69 de nieuwe band, vernoemd naar Lowell George’s kleine voeten: Little Feat. Gedurende de jaren zeventig zal Little Feat een grote reputatie verwerven die zich kenmerkt door drugsuitspattingen, ongebreideld hedonisme, een extreme waardering van de muziekpers voor hun mengeling van country, soul, rock en New Orleans-funk – en de cartooneske hoezen van kunstenaar Neon Park. Maar dit geldt niet voor het debuut Little Feat, want opgetrokken uit zwabberende rootsrock en gestoken in een hoes waarop de band op het strand van Venice Beach geportretteerd staat voor een enorm filmdecor van een stadje in de sneeuw. Het debuut neemt daarmee een aparte plaats in in het oeuvre van het drankverslindende en cokesnuivende kwartet. Opgenomen onder leiding van Warner Bros.-stafproducer Russ Titelman in de Western Recorders-studio in L.A., blijkt Little Feat bij verschijnen in november 1970 zowel een onvervalste Californische Band-variant als een vreemde combinatie van The Rolling Stones en The Flying Burrito Brothers. George’s teksten – geïnspireerd door zijn baantje als pompbediende – handelen over het leven on the road, trucks en truckstops, liefjes aan de bar en blowen en drinken. Platitudes worden echter kunstig vermeden in prachtige liedjes als ‘Truck Stop Girl’, ‘I’ve Been The One’ en ‘Brides Of Jesus’. Een van de meest bijzondere truckersongs is zonder twijfel ‘Willin’, hier in de oorspronkelijke demoversie met Ry Cooder: And if you give me weeds, whites and wine / And then show me a sign / I’ll Be Willin’. Naast de Howlin’ Wolf-medley ‘Forty Four Blues/How Many More Years’ zijn er rauwe en magnifiek slepende rocksongs – met Lowell George’s slidegitaar royaal op de voorgrond – in de vorm van ‘Snakes On Everything’, ‘Strawberry Flats’ en ‘Hamburger Midnight’. De opzwepende rocksongs brengen samen met de countryballads de debuutplaat meesterlijk in balans. De critici lopen dan ook weg met de stonede en ruige rootsrock van Little Feat. Het publiek blijft achter, getuige de Amerikaanse tournee langs lege zalen. Het belet Lowell George, Bill Payne, Roy Estrada en Richie Heyward overigens niet een even fantastische maar totaal afwijkende opvolger te produceren, die het zicht op het baanbrekende debuut – een diep verborgen schat – bijna ontneemt.

Snakes On Everything / Strawberry Flats / Truck Stop Girl / Brides Of Jesus / Willin’ / Hamburger Midnight / Forty Four Blues/How Many More Years / Crack In Your Door / I’ve Been The One / Takin’ My Time / Crazy Captain Gunboat Willie


zondag 23 juni 2013

The Not Quite | The Not Quite

Al in 1977 is de eerste versie van The Not Quite actief in Enfield, Connecticut. Alleen bassist en songschrijver Rob Mckenzie is nog over van de originele bezetting als The Not Quite begin 1984 zijn definitieve vorm krijgt met zanger/gitarist Joe Guidone, leadgitarist Morrie McCarthy en drummer Tom Donelly. Naast de optredens in het live-circuit van Connecticutt zijn de eerste tekens van leven demo-uitvoeringen van 'Paint Me In A Corner' op de legendarische Garage Sale-verzamelaarcassette en 'Wars Or Hands Of Time' op de Glitterhouse-verzamelaar Declaration Of Fuzz. Ondertussen werkt de band, aangevuld met toetsenist en technicus Mike Zappulla, in de eigen kelderstudio aan het materiaal voor de debuut-lp, dat in de Nickel Studio's in Hartford wordt vastgelegd. In 1986 komt dat album uit: op het Nederlandse Resonance-label. Het zelfgetitelde album is gevuld met sixtiespunk en fuzzende gitaren, zo blijkt uit de openingssongs 'Let Her Go' en 'Get Lost Girl'. Dan is er een superieure versie van The Masters Apprentices' 'Wars Or Hands Of Time' en prachtige Byrdsy folkrock met galmende 12-snarige Rickenbacker in 'I Don't Know How To Tell You'. Niet alleen zijn er nog albumhoogtepunten in 'Paint Me In A Corner' en het sublieme 'Just Like Us', The Not Quite is, althans bij de eerste 1.000 stuks, vergezeld van een exclusieve single, wat The Not Quite tot een begerenswaardige neo-garage-collector maakt. De band vergaat het na de release van het debuut niet bijzonder goed; een vervolgalbum wordt afgekeurd en postuum verschijnt in 1990 en tweede langspeler. Op Voxx, dat wel.

Let Her Go / Get Lost Girl / Wars Or Hands Of Time / I Don't Know How To Tell You / Get Away / Mushroom People / You're Gonna Need Me / Just Like Us / Heaven Sent / Fickle Wind / Paint Me In A Corner

zaterdag 22 juni 2013

Deep Purple | Burn

Wie een onderscheid maakt in de ontwikkelingsfasen van Deep Purple komt onvermijdelijk uit bij Mark 1, Mark 2 en Mark 3. Van deze drie bezettingen is Mark 2 zonder meer de meest succesvolle. In de periode juli 1969 tot en met juni 1973 bestond de Britse band uit Ritchie Blackmore (gitaar), Jon Lord (toetsen), Ian Paice (drums), Ian Gillan (zang) en Roger Glover (bas). Deep Purple is dan, immens populair in Amerika en Japan, de allergrootste hardrockband: Purplemania overheerst de wereld. Maar de roem eist zijn tol. Van nature tegenpolen, bevechten de klassiek geschoolde Lord en de rock-‘n-roller Blackmore elkaar om het leiderschap van de band. Slachtoffer van deze geldingsdrang is Ian Gillan, die na vier studio-albums in december 1972 besluit op 30 juni 1973 te stoppen met Deep Purple. Omdat ook Ritchie Blackmore samen met Ian Paice en Paul Rodgers (Free) plannen heeft voor een nieuwe band lijkt het eind van Deep Purple nabij. Maar Paice wordt omgepraat te blijven en met Lord en Glover op zoek te gaan naar nieuwe bandleden. Met Paice blijft ook Blackmore, maar alleen als Roger Glover vertrekt. Hetgeen geschiedt. Het management van Deep Purple zoekt dan via advertenties twee nieuwe Purple-leden en dus stromen de tapes binnen. Ondertussen hebben Paice en Lord een kandidaat gespot in de persoon van Trapeze-zanger Glenn Hughes. Maar vanwege de beoogde nieuwe vocale sound – dubbele zang – blijft men op zoek naar een zanger, die uiteindelijk gevonden wordt in de onervaren David Coverdale, dan werkzaam in een kledingboetiek. Zijn donkere, bluesy stemgeluid maakt, ondanks zijn nervositeit en onzekerheid, indruk op de Deep Purple-leden. In september 1974 bivakkeert het vijftal op het vertrouwde Clearwell Castle en legt daar de basis voor de debuutplaat van Mark 3. Aan het eind van die maand worden de nieuwe bandleden met veel tamtam aan de pers voorgesteld en in november beginnen de opnamen voor het album in Montreux, met behulp van de mobiele studio van The Rolling Stones en de vertrouwde producer Martin Birch. In ruim een week – en zonder ruzies – legt Deep Purple Mark 3 zijn debuut vast en gaat dan toeren door Europa, al ligt de plaat nog niet in de winkels. Dat gebeurt pas op 15 februari 1974 en blijkt het wachten meer dan waard: Burn is een Purple-klassieker. Het titelnummer ‘Burn’ is een stormende heavy rocker met een klassieke Blackmore-riff en fenomenale zang van de tandem Hughes/Coverdale. De harmoniezang is een verrassend nieuw element in de heavy Purple-sound, evenals het funky basspel van Glenn Hughes, fraai geëtaleerd in energieke rocksongs als ‘Might Just Take Your Life’, ‘Lay Down, Stay Down’ en ‘You Fool No One’. Opvallend zijn ook de synthesizer-solo’s van Jon Lord, maar zijn vertrouwde Hammond en Blackmore’s Stratocaster blijven de bluesy heavyrock-sound overheersen. Van dat laatste getuigen de nummers die Ritchie Blackmore nog op plank heeft liggen van Purple Mark 2: de geweldige rocker ‘Sail Away’ en de tranentrekkende blues ‘Mistreated’ – een subliem samenspel tussen Coverdale’s zang en Blackmore’s gierende gitaar. Burn bevat zoveel nieuwe en verfrissende elementen dat de meeste critici hun scepsis laten varen en het album omarmen als een uitstekende start van de Mark 3-bezetting. Dat mag zo zijn, maar opvolger Stormbringer (1974) kan al op minder positieve kritieken rekenen, terwijl op het volgende album, Come Taste The Band (1975) Ritchie Blackmore vervangen is door de Amerikaan Tommy Bolin. Het definitieve einde van de ooit populairste hardrockband komt op 24 juli 1976 als de Melody Maker het overlijdensbericht van Deep Purple plaatst.

Burn / Might Just Take Your Life / Lay Down, Stay Down / Sail Away / You Fool No One / What’s Going On Here / Mistreated / “A” 200

donderdag 20 juni 2013

Ty Tabor | Moonflower Lane

Het Texaanse trio King's X staat bekend om zijn stevige mix van heavy metal-gitaarmuren en Beatleske zangharmonieën. Nog Beatlesker is het solowerk van King's X-gitarist Ty Tabor; dit kenmerkt zich namelijk door meermalen gedubbelde zang en hemelse harmonieën, getoonzet in meeslepende powerpopsongs. Als King's X in 1997 een pauze neemt, knutselt Tabor – geen Texaan, maar afkomstig uit Jackson, Mississippi – haastig een solo-album in elkaar dat hij verkoopt per mailorder. Als het metal-label Metal Blade interesse toont voor Tabors solowerk, neemt hij met alleen Galactic Cowboys-drummer Alan Doss het leeuwendeel van de songs opnieuw op in Sunflower Studio en zijn eigen Alien Beans-studio en voegt een viertal nieuwe tracks toe. Het resultaat: een harmonieus, organisch rockalbum met daarop schitterende harmonieën, slepende melodieën en vlijmscherp, technisch begaafd gitaarspel. Moonflower Lane is opgetrokken uit fantastische songs, die ruimtelijk zijn, superieur georkestreerd en melodisch nagenoeg perfect. 'I Do', 'The Island Sea'. 'Live In Your House' en de zinderende afsluiter 'Her Palace' kennen zowel grandioze meerstemmige zang als splijtende gitaarsolo's. Moonflower Lane is een obscuur juweeltje.

I Do / The Island Sea / Live In Your House / I Know Everything / The Truth / Without You / Hollow Eyes / Walk With My Love / Another day / Her Palace

woensdag 19 juni 2013

Jim White | Wrong-Eyed Jesus!

Geheimzinnige verhalen in een setting van spookachtige, krakende country-noir: Jim White's Wrong-Eyed Jesus! is in 1997 een tamelijk spectaculair debuut. Jim White – een samentrekking van de namen van twee dierbare vrienden, werkelijke naam: Mike Pratt – is een zonderling die de bagage van een getroebleerd leven met zich mee torst. Wrong-Eyed Jesus! is zijn verlossing. White werd geboren in San Diego, Californië, groeide op in Pensecola, Florida, confronteerde zijn demonen en hield zich in leven als model voor de Europese Vogue en als taxichauffeur in New York. Hij hield zich evenzeer bezig met de liefde als met het vagevuur. Een gekweld man; richtingloos maar altijd op zoek. Hij is de veertig al gepasseerd als hij de gitaar ontdekt en dan duurt het niet lang of hij wordt gespot door Joe Henry's vrouw/Madonna's zus en getekend door David Byrne's Luaka Bop-label. Op Wrong-Eyed Jesus! poogt White de boze geesten af te schudden die hem op de hielen zitten: Won't you help to write my book of angels? zingt hij in 'Book Of Angels'. Het muzikale kader is een atmosferische combinatie van southern gothic en Appalachen-folk; White zingt omfloerst, terwijl Afrikaanse palmwijn-gitaren de broeierige countryfolk inkleuren – die combinatie is adembenemend en onheilspellend tegelijk in 'Still Waters', 'A Perfect Day To Chase Tornados' en het fabuleus-etherische 'The Road That Leads To Heaven'.
Teksten worden niet meegeleverd, maar het cd-boekje bevat wel een kort verhaal: The Mysterious Tale Of How I Shouted “Wrong-Eyed Jesus!” - A True Story By Jim White. In 2005 wordt dit verhaal werkelijkheid, want verfilmd, als hij met een Jezus-beeld in de kofferbak van zijn Cadillac een roadtrip onderneemt door het mythische zuiden, zich onderhoudend met dominees, vrachtwagenchauffeurs, ter dood veroordeelden en muzikanten. Jim White is een bijzondere singer-songwriter – altijd op zoek naar het spirituele.

Book Of Angels / Burn The River Dry / Still Waters / When Jesus Gets A Brand New Name / Sleepy-Town / A Perfect Day To Chase Tornados / Wordmule / Stabbed In The heart / Angel-Land / Heaven Of My Heart / The Road That Leads To Heaven


dinsdag 18 juni 2013

Houndmouth | From The Hills Below The City



Hun zelfgetitelde ep was in 2012 al een lekkere appetizer voor het volwaardige debuutalbum. Houndmouth – Matt Myers, Katie Toupin, Shane Cody en Zak Appleby uit New Albany, Indiana, aan de andere kant van de rivier van Louisville, Kentucky – komt zomaar onder contract bij het Britse punklabel van het eerste uur, Rough Trade. Head honcho Geoff Travis betitelt Houndmouth spontaan als het beste dat hij ooit heeft getekend. Dat is natuurlijk niet waar, maar het zijn wel fraaie credentials die met de release van From The Hills Below The City enigszins bewaarheid worden. Het kwartet beschikt over ruim voldoende muzikale kwaliteiten – meerstemmige zang, gitaar, bas, drums, piano en orgel – om indruk te maken. Dat doet Houndmouth dan ook in de twaalf sterke songs van het debuut. De band baseert zich op ouderwetse Appalachen-countryfolk, maar betrekt ook The Band en Creedence Clearwater Revival in zijn idioom; en bevindt zich aldus ergens tussen de rauwe countryfolk van The Low Anthem en de retro-countryrock van The Sheepdogs en The Illegitimate Sons. Het resultaat is een album met sfeervolle countryrock-liedjes die zich lijken af te spelen in het sepia-getinte Amerika van het begin van de 20e eeuw. 'Come On, Illinois', 'Penitentiary', 'Ludlow' en 'Houston Train' behoren tot de hoogtepunten van een net weer even anders americana-album. From The Hills Below The City: een verrassing vanuit down home Kentucky, dan wel Indiana.

On The Road / Come On, Illinois / Penitentiary / Casino (Bad Things) / Ludlow / Hey Rose / Krampus / Long As You're At Home / Houston Train / Comin' Around Again / Halfway To Hardinsburg / Palmyra

maandag 17 juni 2013

Jericho | Jericho

Ze vernoemen zich weliswaar naar de Hebreeuwse stad Jericho, maar de vier komen toch echt uit Toronto, Canada. In 1970 komen de reeds ervaren musici bij elkaar – Fred Keeler (zang, gitaar), Denny Gerrard (bas), Gord Fleming (orgel, piano) en Frank De Felice (drums) – en worden al snel in de gelegenheid gesteld om met Todd Rudgren als producer een album op te nemen in de New Yorkse Bearsville Sound Studio. Toevallig is Rundgren op dat moment ook het derde Band-album Stage Fright aan het produceren, waardoor The Band een sterke invloed uitoefent op Jericho, het enige album van de Canadese band. Rundgren legt op het sterk rootsy album bovendien een aantal soulvolle gitaarlicks neer, maar het zwierige orgel – geleend van Garth Hudson – en de hamerende piano van Fleming voeren de boventoon in de swingende, groovende, stompende countrysongs. Geweldig is de countrysoul van 'Lonely As Me' en 'Make It Better', de bonkende rhythm & blues van 'S.S. # 4' en 'Can't Seem To Make It Happen', en de luie countryrock van 'The Road I Never Took'. Zoals gezegd komt het geluid van Jericho sterk overeen met de landelijke rootsrock van The Band, maar Jericho kan ook uitstekend uit de voeten met uptemporock, getuige het geweldige 'Cheater Man'. Als de release van Jericho in de zomer van 1971 echter geen noemenswaardig succes is, is het aanvankelijke enthousiasme van een aantal bandleden snel verdwenen; nog in 1971 wordt de handdoek in de ring geworpen.

True Fine Girl / The Road I Never Took / Lonely As Me / Cheater Man / Baby's Gone Again / Goin' To The Country / Fool Killer / Intro: My Blue Heaven / Backtrack / Make It Better / S.S. # 4 / Do You Want Me / Can't Seem To make It Happen

zondag 16 juni 2013

Rare Bird | Epic Forest

Oorspronkelijk is het Londense Rare Bird een pure progressive rockband, want de eerste band die een album uitbrengt op het fameuze Charisma-label. Bovendien wordt Rare Bird gedomineerd door twee toetsenisten. Zowel het debuut uit 1969 als de opvolger van een jaar later bevatten uitgesponnen en atmosferische rocknummers opgetrokken rond orgel en synthesizers. Dat is anders op het derde album, Epic Forest. Rare Bird is dan eerst opgeheven, maar vervolgens uit de as herrezen. Een nieuwe drummer, een gitarist en zanger Steve Gould die eveneens de elektrische gitaar heeft opgepakt, zorgen voor een folky, pastoraal geluid. Naast de subtiele gitaarpartijen en de groovy ritmes valllen de fraaie zangharmonieën op, waardoor Epic Forest een dromerige Westcoast-sfeer kent. Compacte, harmonieuze en doordachte songs verlenen Epic Forest een subtiele schoonheid. Maar het nieuwe geluid levert Rare Bird geen nieuw publiek op, evenmin als de vele personeelswisselingen. In 1976 valt dan ook het doek voor het nogal ondergewaardeerde Rare Bird.

Baby Listen / Hey Man / House In The City / Epic Forest / Turning The Lights Out / Her Darkest Hour / Fears Of The Night / Turn it All Around / Title No.1 Again (Birdman)

vrijdag 14 juni 2013

The Room | Indoor Fireworks

Qua stijl lijkt The Room met zijn neurotische rammelrock eerder afkomstig uit de Schotse Postcard-stal of uit het deprimerende Manchester van The Fall dan uit thuisbasis Liverpool. Opgericht in 1979 menen zanger Dave Jackson en bassiste Becky Stringer – aangevuld met neo-hippies Robyn Odlum (gitaar) en Clive Thomas (drums) – aanvankelijk deel uit te kunnen maken van scene rondom Echo & The Bunnymen en The Teardrop Explodes, maar helaas: The Room breekt niet door en verdwijnt vrij snel in de vergetelheid. Toch heeft de band het goedkeuringsstempel van John Peel opgedrukt gekregen en is de debuutplaat Indoor Fireworks een ijzersterk postpunkalbum.
Voortgedreven door stekelige, jachtige gitaren en de nervy zang van Jackson past The Room uitstekend in het nerveuze muzikale en maatschappelijke tijdsbeeld. Uitgebracht in april 1982 is Indoor Fireworks vooral opgetrokken uit voortjakkerende gitaarpopsongs als 'Escalator', 'Chatshows' en 'Candle', terwijl meer atmosferische songs als 'No Dream' en 'Rewind' zich inderdaad kunnen meten met het beste van Echo & The Bunnymen en The Teardrop Explodes. Waarvan akte. The Room gooit er nog drie lp's tegenaan, maar baten doet het niet; in de zomer van 1985 valt de band in splinters uiteen.

No Dream / Escalator / Rewind / Chatshows / This Party Stinks / Heat Haze / Conversation / Things Have Learnt To Walk That Ought To Crawl / Candle / Bated Breath / In Sickness And In Health  

woensdag 12 juni 2013

Truly | Fast Stories... From Kid Coma

De storm van de grunge is in 1995 behoorlijk geluwd. Het bevordert het zicht op bands die weliswaar harde rock spelen, maar die grungy rock combineren met ouderwetse hardrock en classic seventies rock. Truly is zo’n band, die – hoe kan het anders – in Seattle wordt opgericht. Bassist Hiro Yamamoto is na zijn diensttijd bij Soundgarden weer gaan studeren en keert na zijn studie terug in de muziek. In 1990 vormt hij met ex-Screaming Trees-drummer Mark Pickerel, gitarist Chris Quinn en zanger/gitarist Robert Roth Truly. Het kwartet staat in en om Seattle in het voorprogramma van vele bekende noisebands, toert mee met Lollapalooza-karavaan, maar moet het zonder veel publieke aandacht stellen. Sub Pop brengt daar verandering in als in 1991 de fraaie EP ‘Hearts And Lungs’ wordt uitgebracht, die in 1993 – maar dan zonder Quinn – wordt opgevolgd door nog een EP, ‘Leslie’s Coughing Up Blood’. Een jaar later maakt Truly, dat ondanks de gereputeerde drummer en bassist fier wordt aangevoerd door Robert Roth, de overstap naar het grote Capitol. Met producer John Agnello – gevierd gitaarrockproducer – gaat het trio hun debuutalbum opnemen. Ze doorkruisen als het ware Seattle, want Truly’s debuutalbum wordt in niet minder dan vijf studio’s in de stad opgenomen. Het eindproduct – Fast Stories… From Kid Coma – leidt hier beslist niet onder. Fast Stories… From Kid Coma, gerealesed in de vroege zomer van 1995, is een zeer coherente heavy rockplaat. 
Onder leiding van Robert Roth heeft het trio de grunge-sfeer vertaald naar de hardrocktijden van Black Sabbath en Blue Öyster Cult. Dit uit zich in logge en zware ritmes en een gitaarsound die door een basversterker gestuurd wordt. Robert Roth – niet alleen meesterlijk gitarist, maar ook bespeler van de mellotron – schreeuwt niet, maar zingt zijn composities met lijzige stem. Het trio heeft aldus een heel bijzondere sound, een sound die zich onderscheidt van de doorsnee zware rockbands en elementen van The Doors en Pink Floyd in zich heeft. ‘Blue Flame Ford’ is de knallende opener met een gejaagd ritme en scheurend gitaarwerk, en wordt opgevolgd door zoemende mellotronklanken die het heavy ‘Four Girls’ preluderen. En door gaat het met de zinderende, psychedelische sound in ‘If You Don’t Let It Die’, slechts onderbroken door ijle mellotronflarden die klinken als een walvis in de nacht, naar het waanzinnige met acid-gitaar opgeluisterde ‘Hot Summer 1991’. ‘Hurricane Dance’, episch en acht minuten lang, is voorzien van een zinderende gitaarsolo, terwijl het magische ‘Virtually’ – met kronkelende elektrische gitaar en jankende mellotron – het dichtst bij een powerballad komt. In het machtige ‘So Strange’ laat Roth zijn gitaar opnieuw uitbundig janken, waarna Truly’s heavy psychedelische sound ten volle benadrukt wordt in de uitgesponnen afsluiter ‘Chlorine’. Fast Stories… From Kid Coma is een fenomenaal heavy rock-album, maar het heeft – met de grunge op zijn retour – het tij niet mee. Truly valt in een gat in de tijd en neemt dit superieure grunge-psychedelic-heavy rockalbum mee in zijn val. Het zij zo, maar een rockklassieker is Fast Stories… From Kid Coma wel.

(Intro) / Blue Flame Ford / Four Girls / If You Don’t Let It Die / Hot Summer 1991 / Blue Lights / Leslie’s Coughing Up Blood / Hurricane Dance / Angelhead / Tragic Telepathic (Soul Slasher) / Virtually / So Strange / Strangling / Chlorine


dinsdag 11 juni 2013

Counting Crows | August And Everything After

Gezien het onmiddellijke succes van August And Everything After lijkt het of het alsof het allemaal van een leien dakje ging voor Adam Duritz en zijn band, Counting Crows. Niets is minder waar. Barstensvol zelfkwelling en ziekelijke twijfel lijkt Duritz nauwelijks opgetogen als Counting Crows – waarvan de leden allen de dertig al naderen – in het voorjaar van 1992 getekend worden door Geffen Records. Opnemen in een grote studio zit er niet in wat Duritz betreft. Op advies van Duritz’ held Robbie Robertson kiest de band voor de opnamen van hun debuut voor een ‘big house on the hill' in Los Angeles. Onbetwist bandleider Duritz eist in samenspraak met producer T-Bone Burnett van de bandleden dat ze afstand doen van hun moderne instrumenten. In plaats daarvan spelen ze de debuutplaat in met een simpele drumkit, tweedehands gitaren, een oude Vox-bas, een Hammond en een accordeon. Voor de hypochondrische Adam Duritz wordt het een lijdensweg, maar moeizaam komt het debuutalbum tot leven en vlak voor kerstmis ’92 is het album gereed als Maria McKee en Jayhawks Mark Olson en Gary Louris de achtergrondvocalen hebben ingezongen. 
Negen maanden later, in september 1993, verschijnt August And Everything After en blijkt het album, in weerwil van de moeizame totstandkoming, zeer evenwichtig en organisch. August And Everything After wordt direct vergeleken met het werk van Bob Dylan & The Band, Bruce Springsteen en Van Morrison. In navolging van tijdgenoten als The Jayhawks en The Wallflowers herinterpreteert Counting Crows de traditionale Amerikaanse rootsrock. Het album, begeleid door de single ‘Mr. Jones’, wordt een instant succes, de single een monsterhit. Mr. Jones and me, we’re gonna be big stars, zingt Adam Duritz over een begeleiding van ruimtelijke gitaren en hij zal gelijk krijgen. De ingetogen up-temposongs als ‘Mr. Jones’ en ‘Rain King’ zijn de blikvangers van August And Everything After, maar de kwaliteit zit verstopt in de herfstige zwaarmoedigheid en desolaatheid van traag trekkende songs als ‘Anna Begins’, ‘Time And Time Again’ en ‘Ghost Train’. Maar nog beklemmender is Duritz’ afrekening met zijn verleden, ‘Raining In Baltimore’, en ‘Perfect Blue Buildings’ dat de lethargie van de city slacker perfect tot uitdrukking brengt. De intense Adam Duritz weet zijn gedachten en gevoelens op overtuigende wijze over te brengen in tekst en compositie, welke zijn band op ingetogen en sfeervolle wijze inkleurt. August And Everything After spreekt verschillende generaties aan – zowel de traditionele rockliefhebber als de alternatieveling – waardoor de cd binnen een jaar meer dan drie miljoen keer verkocht wordt. 
Big stars, dat worden de Counting Crows inderdaad, mede door de uitstekende opvolger Recovering The Satellites. Maar de daarop volgende cd’s stellen ronduit teleur en erger nog: Duritz’ ziekelijke pathos groeit uit tot megalomane proporties. De puurheid en organische intimiteit van het imponerende debuut is echter nog steeds verfrissend.

Round Here / Omaha / Mr Jones / Perfect Blue Buildings / Anna Begins / Time And Time Again / Rain King / Sullivan Street / Ghost Train / Raining In Baltimore / Murder Of One  

maandag 10 juni 2013

Country | Country

Tom Snow zat midden jaren zestig in een band met Gram Parsons. Vanaf halverwege de jaren zeventig schreef hij hitsongs voor onder meer Linda Ronstadt, Dolly Parton, Bonnie Raitt en Cher. Daartussenin had hij samen met Michael Fondiler een countryrockband. Aanvankelijk een folkduo – Fondiler & Snow – wordt het duo in 1970 een vijfkoppige band met de weinig fantasierijke, maar daarentegen wel overduidelijke naam: Country. Country is dan ook een typische exponent van de Westcoast countryrock zoals zich die ontwikkelt vanaf het begin van de zeventiger jaren: zonovergoten sfeer, perfecte harmoniezang, mooie liedjes. Dat geldt dan ook voor de gelijknamige debuutplaat, die in 1971 uitkomt op een sublabel van het grote Atlantic. De relaxte sfeer doet Country hangen tussen de softrock van Bread en de countryrock van Poco. Echt schitterende en tegelijk weemoedige liedjes als 'Beverly Glen', 'Love Quite Like Her Kind', 'Fine And Easy' en 'Killer', alle ook met vloeiend gitaarspel, vormen het hart van het fijne maar onopgemerkte Country. Band en album hadden beslist meer verdiend, maar al snel verbreekt het label het contract en is Country geschiedenis.

Beverly Glen / Love Quite Like Her Kind / Give My Best To Everyone / Traveling Salesman / Janie / Going Away / Fine And Easy / It's All The Same / Man From Alabama / Aragon Ballroom / Killer / Rock And Roll Heaven


zondag 9 juni 2013

Maplewood | Maplewood



In januari 2007 verschijnt de verrassende comebackplaat van America. Verrassend, omdat Here And Now geproduceerd is door James Iha (Smashing Pumpkins) en Adam Schlesinger (Fountains Of Wayne) en bijdragen kent van Jim James (My Morning Jacket) en Ryan Adams. Maar dat niet alleen; een van de hoogtepunten op de cd is ‘Indian Summer’, een cover van een door een volslagen onbekende band geschreven nummer. Die band is Maplewood, uit Brooklyn, New York. Opgericht in de verwarrende maanden na 11 september door muzikanten uit Maki & The Comas, Champale, Koester en Nada Surf, keert Maplewood muzikaal terug naar de onschuldige tijden van laidback-rock en Westcoast-countryrock. Het begint als een grap als de songschrijvers Mark Rozzo (zang, toetsen, akoestische en elektrische gitaar) en Steve Koester (zang, toetsen, akoestische en elektrische gitaar) songtitels als ‘Indian Summer’ en ‘Morning Star’ bedenken, terwijl de liedjes nog niet geschreven zijn. Samen met Craig Schoen (zang, akoestische en elektrische gitaar), Ira Elliot (drums) en Jude Webre (bas, Wurlitzer) en met een voorliefde voor de muziek van Flying Burrito Brothers, The Byrds, Poco en America worden die liedjes werkelijkheid. In de huisstudio in Brooklyn, de Rustysoundshack, neemt het zestal gedurende de periode van 2001 tot halverwege 2003 meer dan een dozijn in klassieke countryrock ondergedompelde songs op, zeer royaal voorzien van superieure meerstemmige zang. Als het publiek tijdens de spaarzame concerten Maplewoods feelgood-muziek enorm blijkt te waarderen, is de logische volgende stap een release van het uit een grap ontstane materiaal. 
Maplewoods gelijknamige debuut, uitgebracht op 7 september 2004, vangt aan met de heerlijkheid van ‘Indian Summer’, een en al driestemmige zang, rinkelende twaalfsnarige akoestische gitaren en zachte, rondzoemende elektrische. Hoewel opgenomen in New York tovert Maplewood moeiteloos gouden stranden, schaduwrijke canyons en verlaten woestijnwegen voor het geestesoog. Dit is de retro-variant van de pure Zuid-Californische countryrock. Maar er komt meer voorbij; ‘Darlene’ klinkt als R.E.M. ten tijde van Chronic Town, ‘Bright Eyes’ trapt af als een soulvolle Lambchop en het fenomenale ‘Morning Star’ klinkt met zijn dubbelloops elektrische gitaren als Teenage Fanclub in zijn hoogtijdagen. ‘Sea Horse’ en ‘Little Dreamer Girl’ drijven volledig op zijdezachte harmoniezang en de America-associatie, terwijl in ‘Santa Fe’ en ‘Desert Queen’ het woestijnzand denkbeeldig schuurt. Het meest psychedelisch – in de zin van cosmische cowboys – is Maplewood in ‘Think It Through’, dat klinkt als Moby Grape’s ‘8:05’, en in ‘Be My Friend’, dat genoeglijk aanschuurt tegen The Byrds’ ‘Wasn’t Born To Follow’. Hoewel Maplewood zich enerzijds volledig op de mellow countryrock van weleer richt, is het anderzijds de veelzijdigheid, de akelige perfecte uitvoering en de fantasie om volledig op te gaan in een gedateerd genre dat respect afdwingt. Waarmee Maplewood als een obscure retro-klassieker kan worden gecatalogiseerd.

Indian Summer / Darlene / Gemini On The Way / Little Dreamer Girl / Santa Fe / Be My Friend / Bright Eyes / Morning Star / Sea Horse / Poconos / Carolina Jasmine / Desert Queen


zaterdag 8 juni 2013

Any Trouble | Where Are All The Nice Girls?

Elvis Costello, Joe Jackson en Wilko Johnson gingen eens gekleed als saaie kantoorklerken. Clive Gregson – jaren vijftig-kostuum, skinny tie, brilletje – ook, alleen wás hij, werkzaam bij de sociale dienst in Manchester, een kantoorklerk. Maar ook zanger, gitarist, componist en bandoudste van Any Trouble. Gregson, in 1979 24 jaar, is vier jaar ouder dan Chris Parks (gitaar), Phil Barnes (bas en zang) en Mel Hanley, en verwerkt zijn echtscheiding door het schrijven van komisch-zielige teksten. Any Trouble neemt op een regenachtige middag vijf van die liedjes op en brengt in eigen beheer de single ‘Yesterday’s Love’/’Nice Girls’ uit. De single krijgt airplay van John Peel en als het liedje onder de aandacht komt van Stiff Records is een contract snel getekend. Any Trouble past met zijn op soul, pop en rhythm & blues geschoeide new wave prima bij Stiff; Gregson wordt niet voor niets steeds weer vergeleken met Elvis Costello. Dat dat waar is, wordt bevestigd als de debuutplaat Where Are All The Nice Girls? in de zomer van 1980 verschijnt. Any Trouble houdt een steady beat aan, passend bij de tijdgeest waarin Costello en Joe Jackson een belangrijke rol vervullen. In de uptempo-songs rinkelen de akoestische gitaren en jengelen de Fenders en de Rickenbackers. Niettemin zijn de midtempo-songs, met veel soulinvloeden, aanstekelijke achttien-karaats liedjes. In die zin is ‘Girls Are Always Right’ een klassieke new wave-song, waar ‘Nice Girls’ overigens nauwelijks voor onder doet. Het doordachte van Where Are All The Nice Girls? is dat de introspectie fraai wordt afgewisseld met bitterzoete en intelligente popliedjes als ‘Second Choice’, ‘Playing Bogart’ en ‘Romance’. De lp wordt goed ontvangen, maar Any Trouble blijft in de schaduw van de grote broers. Drie platen, vier jaar en vele muzikantenwisselingen later trekt Clive Gregson definitief de stekker uit Any Trouble. Altijd al een fan van de folkrock van Richard en LindaThompson, vormt Gregson dan een folkduo met Christine Collister. In 1992 gaat Clive Gregson vanuit Nashville als solo-artiest verder, met redelijk succes. Toch zal hij nooit een mooier liedje schrijven dan ‘Girls Are Always Right’.

Second Choice / Playing Bogart / Foolish Pride / Nice Girls / Turning Up The Heat / Romance / The Hurt / Girls Are Always Right / Honolulu / (Get You Off) The Hook

vrijdag 7 juni 2013

Nirvana | All Of Us

Beslist een van de mooiste singles van de jaren zestig: ‘Rainbow Chaser’. De magnifieke song komt in Nederland echter niet hoger dan de tipparade. Niet zo gek, aangezien de uitvoerende groep – Nirvana – een typisch product is van de hippe Londense scene van Carnaby street, Mary Quant en Twiggy. Nirvana is eigenlijk niet een groep, maar een project. Een groots project, dat wel. Nirvana begon wel als band: in 1966 in Londen opgericht door de Ier Patrick Campbell-Lyons (zang, gitaar) en de Griek George Alex Spyropoulos (toetsen), tuigen zij Nirvana op met een gitarist, bassist, violist en celliste. Island Records, in de personen van Muff Winwood en stafproducer Jimmy Miller, hapt direct toe als Nirvana op de stoep staat. De bandleden worden echter losgeweekt van het duo Campbell-Lyons/Spyropoulos, die dan hun orkestrale arrangementen en muzikale ideeën laten vormgeven door ervaren studiomusici. Hoewel Islands Chris Blackwell in Nirvana de nieuwe Moody Blues of Procol Harum ziet, is Nirvana niet meer dan een baroque-pop kamerorkest – met harp en klavecimbel als de meest in het oor springende instrumenten. Deze sound, aangevuld met Jimmy Millers paukenslagen, is al geheel uitgekristalliseerd op de majestueuze debuutsingle ‘Tiny Goddess’. Vreemd genoeg staat de eerste release van Nirvana op hun tweede lp All Of Us, die in 1968 verschijnt. 
All Of Us is gestoken in een schokkende hoes waarop een beeld te zien is uit een nazi-propagandafilm van Hitlers favoriete filmmaker Leni Riefenstahl. Dit duistere beeld staat in hevig contrast met de kleurrijke muziek die op All Of Us te vinden. De barokke pop, voorzien van multigelaagde zang, een 30-koppige strijkerssectie en verrassende studio-effecten, komt fraai tot zijn recht in kunststukjes als ‘Melanie Blue’, ‘Trapeze’ en ‘Miami Masquerade’. ‘You Can Try It’ valt op vanwege spinet en Bacharach-zang, evenals het voor een speelfilm gecomponeerde ‘The Touchables (All Of Us)’. Top of the bill zijn echter de mini-symfonieën ‘Tiny Goddess’ en de met phasing-effecten versierde klassieker ‘Rainbow Chaser’. Maar de singles worden geen hits, waardoor Island de interesse in Nirvana verliest. Campbell-Lyons en Spyropoulos vinden dan onderdak bij een Amerikaans label dat echter vlak voor het derde album failliet gaat, Nirvana in zijn val meeslepend.

Rainbow Chaser / Tiny Goddess / The Touchables (All Of Us) / Melanie Blue / Trapeze / The Show Must Go On / Girl In The Park / Miami Masquerade / Frankie The Great / You Can Try It / Everybody Loves The Clown / St John’s Wood Affair 

woensdag 5 juni 2013

Euphoria | A Gift From Euphoria

Een beatnik en een cowboy. In een eerste oogopslag zouden het Dustin Hoffman en John Voight kunnen zijn, een still uit de klassieke speelfilm Midnight Cowboy. Maar het gaat hier om Euphoria, een duo bestaande uit William D. Lincoln en Hamilton Wesley Watt Jr. Een beatnik en een cowboy. Maar er is meer dan dat. Te oordelen naar de muziek draait het op A Gift From Euphoria eveneens om Britse versus Texaanse psychedelica of Britse folk versus country uit Nashville. Het is telkens weer die tegenstelling die A Gift From Eupheria zo divers en vooral zo spannend maakt.
We schrijven 1969 als A Gift from Euphoria wordt uitgebracht op Capitol Records. De plaat is geproduceerd door Lincoln en Watt en opgenomen in Hollywood, Nashville en London. In de Britse hoofdstad kwam het duo in contact met The Bee Gees – die zich voorbereidden op Odessa – en het heeft er de schijn van dat Lincoln/Watt zich tijdens hun verblijf in London door hen hebben laten beïnvloeden op het gebied van de orkestrale arrangementen. Deze zijn dan ook zo Brits – getuige de prominente strijkers op opener 'Lisa' – dat we hier eerder te maken lijken te hebben met een band als Tomorrow of The Zombies dan met een Texaanse psychedelische rockband. Maar schijn bedriegt, na de barokke opening stort het duo zich op een opzwepend bluegrass-ritme dat ondersteund wordt door prachtige harmony-vocalen in de trant van Dillard & Clark of Moby Grape. Ditzelfde geldt voor 'Did You Get The Letter' dat halverwege overgaat in heftig psychedelisch gitaarwerk, snijdend, gierend en achterwaarts afgespeeld. Euphoria doet zijn afkomst eer aan; hier zijn de jonge neefjes van de 13th Floor Elevators aan het werk.
Dat Lincoln en Watt hun thuisbasis hadden in Houston is wel bekend, maar dat is dan ook alles. Er is weinig bekend over het duo; naast een handvol singles is A Gift From Euphoria het enige bekende wapenfeit van Lincoln en Watt. Maar dat is dan ook een statement van de eerste categorie. A Gift From Euphoria behoort tot de hoogtepunten van de psychedelische scene van Texas en verdient een eervolle plaats naast A Power Plant van The Golden Dawn, The Psychedelic Sounds Of van The 13th Floor Elevators of Flash van de Moving Sidewalks (de voorloper van ZZ Top). A Gift From Euphoria biedt alles wat de psychedelische muziek uit de late jaren zestig zo interessant maakt; stompende ritmes, gierende en welhaast vloeibare gitaarsolo’s, weirde intermezzo’s en als prachtig tegenwicht de zijdezachte samenzang. De akoestische gitaren rinkelen, de banjo’s tokkelen en in dat licht bezien kan Euphoria eveneens gerekend worden tot de Californische folkrock-beweging met zijn Love, Buffalo Springfield, Moby Grape en The Byrds.
Het lijkt erop dat in Euphoria het beste van alle werelden verenigd was en dat er een glorieuze toekomst voor hen open lag. Daarbij, het duo werd ondersteund door het grote Capitol dat vermoedelijk diep in de buidel heeft moeten tasten voor de kosten van de opnamen, compleet met orkest en op verschillende locaties. Dat A Gift From Euphoria nauwelijks verkocht blijft tot op heden een mysterie. Maar Capitol kan trots op dit product zijn, met Lincoln en Watt hadden zij zowel compositorische als muzikale genieën in huis, getuige de ongelofelijk mooie afsluiter van deze ruim veertig minuten durende pracht-lp. 'World' is ingetogen en spannend, zacht en psychedelisch en is de perfecte afsluiter van een compleet vergeten meesterwerk. Euphoria, en met de band William Lincoln en Hamilton Wesley Watt, is hiermee gedoemd tot de vergetelheid. En nog steeds, want van Lincoln en Watt werd nooit meer iets vernomen. Het draagt zeker bij aan de obscuriteit van A Gift From Euphoria, maar de muzikale kwaliteit en de tegelijk lieflijke en rauwe zeggingskracht van deze sixties-klassieker staat volledig op zichzelf: For I Am Music…The Instrument Of God. Het zijn, anno 1969, de laatste woorden van William Lincoln en Hamilton Wesley Watt.

Lisa / Stone River Hill Song / Did You Get The Letter / Through A Window / Young Miss Pflugg / Lady Bedford / Suicide On The Hillside, Sunday Morning, After Tea / Sweet Fanny Adams / I’ll Be Home To You / Sunshine Woman / Hollyville Train / Docker’s Son / Something For The Milkman / Too Young To Know / World

dinsdag 4 juni 2013

Willis Alan Ramsey | Willis Alan Ramsey

Goedlachs, laconiek en met een verfrissend gebrek aan ambitie; Willis Alan Ramsey heeft dat hele gedoe van een artiestenbestaan gedwee over zich heen laten komen. De Texaanse singer-songwriter produceerde dan ook maar een album – maar wat voor een. Aan het begin van de jaren zeventig komt een nieuw slag van singer-songwriters naar de muzikale centra van Texas: marihuana rokende, whisky drinkende hippies. Zo ook de 19-jarige Willis Alan Ramsey, die de oversteek maakt van Dallas naar Austin en daar rondhangt met Gregg Allman en met Leon Russell. Beiden nodigen hem uit in respectievelijk Macon, Georgia en Los Angeles, Californië demo's op te nemen. Leon Russell contracteert Ramsey dan voor zijn net gestarte Shelter-label en sleept hem achtereenvolgens naar studio's in Memphis, Tennessee; Hollywood, Californië; Tyler, Texas; en dan weer terug naar Tennessee, naar Nashville. En dan staat in maart '72 Ramseys debuut – opgenomen met top-sessiemuzikanten verspreid over het hele land – tot zijn eigen verwondering op de band.
Willis Alan Ramsey is een fantastische singer-songwritersplaat die – à la de Texaanse kosmische cowboys – leunt op countryrock, folk en een snufje stonede psychedelica. Ramseys schrijvershand is klassiek; van de geniale outlaw-ballad 'Ballad Of Spider John' tot 'Boy From Oklahoma', een ode aan Woody Guthrie. Klassiek, zwoel-jazzy en voorzien van C,S&N-achtige samenzang, is ook 'Muskrat Candleight' – terecht vele malen gecoverd. 'Goodbye Old Missoula' is een geweldige tearjerker en 'Painted Lady' schitterende Westcoast countryrock; beide hebben veel weg van Michael Nesmiths stijl – niet in de laatste plaats vanwege de jankende pedal steel van Red Rhodes.
Willis Alan Ramsey doet anno 1972 niet veel en eerlijk gezegd maakt het de maker niet zo veel uit; Ramsey is geamuseerd vanwege het succes achteraf. Velen coverden de liedjes van deze ronduit magistrale plaat: Jerry Jeff Walker, Waylon Jennings, Jimmy Dale Gilmore, America en ook The Captain & Tenille. Het illustreert de superieure kwaliteit van dit klassieke Texaanse singer-songwritersalbum dat nooit een vervolg gekregen heeft. Want desgevraagd antwoordt Willis Alan Ramsey: 'wat is er verkeerd aan de eerste?'

Ballad Of Spider John / Muskrat Candlelight / Geraldine And The Honeybee / Wishbone / Satin Sheets / Goodbye Old Missoula / Painted Lady / Watermelon Man / Boy From Oklahoma / Angels Eyes / Northeast Texas Women


zondag 2 juni 2013

Wishbone Ash | Argus

Voor superieur dubbelloops gitaarwerk moet je bij Wishbone Ash zijn. Wishbone Ash heeft een reputatie van oeverloos gitaar-gesoleer; gepriegel op de vierkante millimeter, en inderdaad, dat is zo. Maar wat een lyrisch vernuft; wat een uitdrukkingsvaardigheid; en wat een opzwepend en adrenalineverhogend gitaristisch vuurwerk. Wat Wishbone Ash echter bijzonder maakt, is dat de gitaarsolo’s ondergeschikt blijven aan de compositie, aan de song. De groep maakt inventief gebruik van stijlfiguren uit de folk, progressieve rock en hardrock – wat overigens geheel past in het tijdsbeeld van de vroege jaren zeventig. In 1972 is Wishbone Ash gevestigd in Londen, heeft zij een Amerikaans platenlabel en wordt ze gemanaged door de latere Police-manager Miles Copeland. Martin Turner (zang, bas), Andy Powell (gitaar, zang), Ted Turner (gitaar,zang) en Steve Upton hebben dan hun derde lp opgenomen, Argus – hun meesterstuk. De gehelmde ridder op de hoes – Argus met de spiedende ogen – staat symbool voor de mythische benadering van het tijdsbegrip, historie en oorlog. De Wishbone Ash-muzikanten zijn op Argus de metaforische krijgers op zoek naar verlichting. De ruim negen minuten klokkende opener ‘Time Was’ is aan de lange kant, maar wel een prima opmaat voor al het fraais wat komen gaat. ‘Sometime World’ zet de twin-lead gitaren van Powell en Turner in vuur en vlam en ‘Blowin’ Free’, het toekomstige lijflied van de Ash-fans, sluit kant 1 af. Het poëtische ‘Leaf And Stream’ zit op kant 2 ingeklemd tussen nagenoeg de meest fantastische Britse gitaarsolo-trilogie denkbaar: ‘The King Will Come’, ‘Warrior’ en ‘Throw Down The Sword’. Drie klassieke rocknummers met een spannende opbouw, schitterende melodielijnen en ongenaakbaar mooi gitaarspel. Stuk voor stuk een perfecte showcase voor de talenten van Ted Turner en Andy Powell; soms samensmeltend in een opzwepende riff, maar meestal tegen elkaar opspelend, elkaar uitdagend. Ted Turners spel is elegant, lyrisch en troostend, tegenover het priemende, glasachtige, virtuoze spel van Powell. Met deze drie magistrale songs is Wishbone Ash op de toppen van zijn kunnen. Het verleent Argus de status van kroonjuweel van Wishbone Ash’ oeuvre. Dat vindt het Britse publiek ook. Zowel door de lezers van Melody Maker als Sounds wordt Argus in 1972 verkozen tot lp van het jaar. Wishbone Ash zelf weet ook heel goed waar hun kwaliteiten liggen. Het in 1973 gereleasde live-dubbelalbum Live Dates opent met een plaatkant overdonderende en majestueuze rock: ‘The King Will Come’, ‘Warrior’ en ‘Throw Down The Sword’.

Time Was / Sometime World / Blowin’ Free / The King Will Come / Leaf And Stream / Warrior / Throw Down The Sword

zaterdag 1 juni 2013

Skip Bifferty | Skip Bifferty

Als zanger Graham Bell zich in 1966 bij The Chosen Few in Newcastle voegt, wordt de bandnaam gewijzigd in Skip Bifferty. Tijdens een optreden in Londen wordt de band ontdekt door entrepreneur Don Arden die ze belooft net zo groot te maken als The Rolling Stones. Een aantal singles geeft Skip Bifferty behoorlijke aandacht, helemaal als dj John Peel zich ermee gaat bemoeien. De debuut-lp wordt in een aantal etappes opgenomen en uiteindelijk, gestoken in een sprookjesachtige hoes en met liner notes van Peel, in 1968 gereleased. Ontevreden met de sound laat de band het album terugtrekken en een paar maanden later opvolgen door een geremixte versie. Het komt de verkoop niet ten goede, maar doet niet af aan de psychedelische pracht van het gelijknamige debuutalbum. Gekke stemmetjes, fluitjes, tape-effecten en achterwaartse gitaren verrijken de popsound van Skip Bifferty in avontuurlijke en spannende liedjes als 'Money Man', 'Come Around', 'Jeremy Carabine' en 'Yours For At Least 24', waardoor Skip Bifferty een hoogtepunt is van de Britse psychedelica. Helaas laat een fikse ruzie met manager Arden Skip Bifferty nog in december van datzelfde jaar imploderen.

Money Man / Jeremy Carabine / When She Comes To Stay / Guru / Come Around / Time Track / Gas Board Under Dog / Inside The Secret / Orange Lace / Planting Bad Seeds / Yours For At Least 24 / Follow The Path Of The Stars / Prince Germany The First / Clearway 51