donderdag 26 juli 2012

Syd Arthur | On And On




Het kan bijna geen toeval zijn dat een band die de jaren zestig Canterbury-sound perfect nabootst, juist uit die stad afkomstig is. Syd Arthur zijn namelijk vier jonge gasten uit die legendarische kathedraalstad in Kent: de broers Joel en Liam Magill, drummer Fred Rother en violist Raven Bush – daadwerkelijk het neefje van Kate. Onmiskenbaar beweegt Syd Arthur zich op hun magnifieke debuutplaat On And On dan ook tussen Soft Machine en Caravan. Syd Arthur stort zich vooral op de fusion-variant, daar waar rock, jazz en funk een verbond met elkaar aan gaan. Opener 'First Difference' klinkt funky en groovy, wat ook geldt voor 'Edge Of The Earth', alleen geeft de viool van Raven Bush daar een fijne proggy draai aan. 'Dorothy' is een pastorale ballad die Caravan in herinnering roept, en wijkt in zoverre af van de doorgaans complexe sound die bluesy elektrische gitaren, staccato ritmes en een dromerige viool herbergt. Een sound die bovendien transparant is en de elektrische gitaar van Liam Magill en de viool van Raven Bush op de voorgrond zet in prachtige liedjes als 'Promise Me' en 'Moving World'. Epische afsluiter 'Paradise Lost' is een ware tour de force waarop Syd Arthur behendig tussen elektrische blues, folkrock en klassieke progrock laveert, wat tot de slotconclusie leidt dat de jonkies van Syd Arthur, geïnspireerd door de rijke geschiedenis van hun thuishaven, een avontuurlijke, spannende en bijzonder charmante debuutplaat hebben afgeleverd. Hun Canterbury-inspiratie biedt volop perspectief voor een glorieuze toekomst.


First Difference / Edge Of The Earth / Ode To The Summer / Dorothy / Truth Seeker / Night Shaped Light / Promise Me / Black Wave / Moving World / Paradise Lost

woensdag 25 juli 2012

Pete Droge | Necktie Second

Tussen het grunge-geweld uit Seattle is het debuut van Pete Droge in 1994 een totale verrassing. Toegegeven, Droge, 25 jaar, behoort tot de Seattle-scene van slackers en neo-hippies die opgroeien met punk en metal, maar anderszins is Droge evenzeer een Dylan-adept. Na dienst gedaan te hebben in punkrockbandjes struint Droge, gewapend met akoestische gitaar, voortaan liever de koffiehuizen af. Pearl Jam-gitarist Mike McCready is nogal enthousiast over de ironische, stemmige liedjes van Droge en neemt een demo op van de songs, die hij vervolgens aan producer Brendan O'Brien laat horen. Ook O'Brien is direct verkocht en tekent hem voor Rick Rubins American Recordings-label.
Met zijn eigen band – met daarin toekomstige echtgenote Elaine Summers – neemt Droge thuis bij O'Brien in Atlanta, Georgia zijn ijzersterke debuutplaat op. Necktie Second kent een warme, organische sound die gebaseerd is op Droge's laidback voordracht, countryrock-gitaren en een zoemende Hammond B-3. Droge's liedjes lijken in niets op de harde, Seattle grunge-sound, maar liggen eerder in het verlengde van de neo-countryrock van labelgenoten The Jayhawks of de popsongs van Tom Petty – zoals het aanstekelijke 'So I Am Over You'. Het zijn de droeve, traag slepende liedjes die in het bijzonder imponeren: 'Northern Bound Train', 'Straylin Street' en 'Faith In You'; nog eens overtroffen door het persoonlijke 'Fourth Of July' – waarin Droge een hemelse gitaarsolo loslaat – en het zuigende 'Hardest Things To Do'. Necktie Second is een droom van een debuutplaat en stuwt Pete Droge terecht hoog op in de vaart der volkeren: hier klinkt een origineel geluid – dat van een grungy singer-songwriter.
Zoals dat zo vaak gaat bij een spraakmakend debuut, is dat wat er volgt van een mindere kwaliteit. Dat geldt ook voor Pete Droge: de opvolgers kunnen niet tippen aan diens fantastische debuut. Er volgt een bescheiden serie cd's, waarbij de cd van The Thorns – met Matthew Sweet en Shawn Mullins – nog het meest opmerkzaam is. Aan de exposure ligt het ook niet: Droge's liedjes figureren in talloze speelfilms en zelf speelt hij Gram Parsons in Cameron Crowe's Almost Famous. Een wereldwijde doorbraak zit er voor Pete Droge echter niet in – Necktie Second blijft zijn chef d'oeuvre.

If You Don't Love Me (I'll Kill Myself) / Northern Bound Train / Straylin Street / Fourth Of July / Faith In You / Two Steppin Monkey / Sunspot Stopwatch / Hardest Thing To Do / So I Am Over You / Dog On A Chain / Hampton Inn Room 306

dinsdag 24 juli 2012

Thoughts & Words | Thoughts & Words

Jeugdvrienden Bob Ponton en Martin Curtis maken in 1968 met Pandamonium drie singles, maar het beknellende bandconcept en teveel platenmaatschappijbemoeienis doen Ponton en Curtis besluiten als duo verder te gaan. Het maakt alles simpeler – het duo gaat voornamelijk akoestische muziek maken en weet zich vooral beïnvloed door Amerikaanse folkrock en de Britse folk van Fairport Convention. Hun kersverse label Liberty stelt Mike Batt aan als producer – die feitelijk het derde bandlid wordt – en als trio nemen Ponton, Curtis en Batt het debuut op dat Thoughts & Words gedoopt wordt, naar een song van The Byrds. Als de plaat in de winkels ligt, blijkt dat ook de bandnaam abusievelijk Thoughts & Words is.
De winterse hoes reflecteert op toepasselijke wijze de weemoedige, melodieuze folkrock van Ponton en Curtis. Vooral de innig verstrengelde harmoniezang van het duo verleent het album een stijlvolle gratie. Elegant en pastoraal glijden de dertien prachtige liedjes voort op een winterse stroom. Maar helaas zinkt de plaat direct na de release naar de bodem zonder een noemenswaardig spoor achter te laten, waardoor Thoughts & Words een van die wonderschone, veronachtzaamde albums van de begin jaren zeventig is.

Morning Sky / And The Tears Fall Like Rain / Friends / Back In 1939 / Today has Come / Give Me A Reason / Go Out And Find Sun / Seven Years / Father And Son / Lifetime / Annette / Vision / Charlie Gates

maandag 23 juli 2012

Ben Kweller | Changing Horses



Laat ik direct maar van wal steken: Changing Horses is de beste plaat die Ben Kweller tot nu toe gemaakt heeft. De alsmaar jongensachtig blijvende Kweller maakte tot deze vierde cd lichtgewicht poprock met net te weinig onderscheidend vermogen. Daar is op Changing Horses beslist geen sprake van. Kweller verbreedt zijn scope met overduidelijke roots-elementen; zelfs met old-school country, zoals in het humoristische, maar prachtige countryliedje 'Fight'. Die stijlwijziging past ook wel bij Ben Kweller, want hij groeide op op de plains van Texas. Changing Horses biedt volop alt.country en stuitert heen en weer tussen aanstekelijke laidback rootsrock, melodieuze countrypop en intieme kampvuurliedjes. Kwellers begeleidende combo speelt ingetogen en zonder poespas, al slooft pedal steelspeler Kitt Kitterman zich behoorlijk uit en laat hij zich evenmin onbetuigd op de dobro in de weemoedige afsluiter 'Homeward Bound'. Daarvoor hebben we kunnen genieten van negen ambachtelijke liedjes – van het Wilco-eske 'Old Hat' tot het Gram Parsons-achtige 'Wantin' Her Again' – die stuk voor stuk extreem genietbaar zijn, wat Changing Horses tot een topplaat in het alt.country-genre maakt.


Gypsy Rose / Old hat / Fight / Hurtin' You / Ballad Of Wendy Baker / Sawdust Man / Wantin' Her Again / Things I Like To Do / On Her Own / Homeward Bound

zondag 22 juli 2012

Bettie Serveert | Palomine

Ze zijn de populairste Nederlandse gitaarband van de jaren negentig, ze komen uit Arnhem en ze vernoemen zich naar een net niet top-tennisspeelster. Ze zijn zeer succesvol in het Nederlandse clubcircuit, geven meerdere geslaagde optredens op Pinkpop en breken door in de Verenigde Staten. Al vanaf de oprichting in 1991 zijn de ogen gericht op Bettie Serveert. Bettie Serveert ontstaat als De Artsen uiteenvallen en gitarist Peter Visser en bassist Herman Brunskoeke samen met roadie Berend Dubbe en geluidsmixer Carol van Dijk een nieuwe band oprichten. Dubbe wordt de drummer en de van oorsprong Canadese Van Dijk de frontvrouw. Er ontstaat gelijk een buzz rond het kwartet, want de eerste demo zorgt gelijk al voor enthousiaste reacties en bezorgt de band in de zomer van 1992 een optreden op het prestigieuze New Music Seminar. Bettie Serveert heeft dan de platenlabels voor het uitkiezen, en kiest voor het kleine Nijmeegse independent-label Brinkman – maar sluit ook deals voor Engeland met een sublabel van 4AD en voor Amerika met independent Matador.
In de nazomer van 1992 wordt de debuutplaat dan opgenomen in Frans Hagenaars' Sound Enterprise-studio – waar later ook nederklassiekers als Weeps (1996) van Daryll-Ann Pergola (2001) van Johan zullen worden opgenomen. De single 'Tom Boy' is de voorbode van Palomine dat begin november uitkomt en al snel de Moordlijst van Oor/VPRO aanvoert. Opvallend op Palomine is de songgerichte aanpak; de gitaartrance van De Artsen heeft plaatsgemaakt voor scherp afgebakende liedjes die zijn opgebouwd volgens het hard-zacht-principe, karakteristiek voor de gitaarpop van de begin jaren negentig. Dromerige en soms ragfijne melodielijnen worden op Palomine dan ook meestal opgeduwd door een swingende, slepende rockbeat, die werkelijk fantastische songs als het broeierige 'Leg', 'Kid's Allright' en 'Tom Boy' in vuur en vlam zet. De zelfbenoemde verwantschap met een groep als Buffalo Tom komt tot uiting in 'Healthy Sick' – overigens een cover van Sebadoh –, terwijl Betty Serveert hun onderscheidende dynamiek subtiel neerzet in het moody 'Brain-Tag'. De sleutelsongs op het machtige Palomine zijn echter 'Balantine' en titelnummer 'Palomine, waarin de schuchtere, dromerig-naïeve zang van Van Dijk volmaakt samenvloeit met Peter Vissers aanvankelijk rammelende en jengelende gitaar, die daarop uitbarst in gierende en jankende feedback. Palomine is een waanzinnig sterk debuutalbum dat Bettie Serveert de jaren negentig in katapulteert en hen overal – Engeland, Amerika, Japan – ter wereld brengt. Bij een dergelijke staus hoort dan ook in ieder geval één geniaal album: Palomine.

Leg / Palomine / Kid's Allright / Brain-Tag / Tom Boy / Under The Surface / Balantine / This Thing Nowhere / Healthy Sick / Sundazed To The Core / Palomine (Small)

zaterdag 21 juli 2012

Day Of Phoenix | Wide Open N-Way

Denemarken kent een levendige jaren zestig scene, waarin talloze beatgroepen floreren. Beat evolueert tot psychedelica en bij de kentering van het decennium doet, net als in Engeland, de progressive rock zijn intrede. In Kopenhagen wordt in 1968 op de resten van beatband The Maniacs Day Of Phoenix opgericht. Zanger is Cy Nicklin, een beroemde Deense folkartiest, die een stevige folkinvloed meebrengt. Day Of Phoenix maakt dan, zo blijkt uit de eerste single, een avontuurlijke mengvorm van psychedelische rock, folkrock en een lichte jazz-toets. Als Day Of Phoenix in 1970, onder leiding van Colosseum-bassist Tony Reeves, zijn debuutplaat opneemt, is Nicklin inmiddels vervangen door een nieuwe zanger. Het doet niets af aan de kwaliteit van Wide Open N-Way, dat op het Sonet-label verschijnt. Blijkens het ruim elf minuten durende titelnummer is de kracht van Day Of Phoenix de combinatie van venijnige elektrische gitaren en zachtmoedige, tinkelende akoestische. Day Of Phoenix verbindt voorts een dromerige Noord-Europese folksfeer met jazzy wendingen en een psychedelisch Westcoast-geluid. Wah-wah gitaren, vloeiende solo's en hier en daar een rammelende piano vinden elkaar feilloos in het klankbeeld, wat leidt tot voortreffelijke en spannende songs als 'Cellophane No. 1', 'Cellophane No. 2' en 'If You Ask Me'. Wide Open N-Way verleent Day Of Phoenix terecht de status van een van Denemarkens meest prominente progressive rockgroepen. Tot een internationale doorbraak komt het, ondanks een Britse en Duitse release, niet. Na een tweede lp houdt Day Of Phoenix in 1972 op te bestaan.

Wide Open N-Way / Cellophane No. 1 / Cellophane No. 2 / If You Ask Me / Mind Funeral / Tick-Tack

vrijdag 20 juli 2012

The La’s | The La’s

Nazaten van de Merseybeat en wegbereiders van de Britpop, zo zouden The La’s getypeerd kunnen worden. Op het kantelmoment tussen de jaren tachtig en negentig; gemangeld tussen muzikale tijdperken en gevangen in het ontstane vacuüm waren daar opeens The La’s. The unieke La’s, met niets te vergelijken en tot op de dag van vandaag enig in zijn soort.
Lee Mavers, het warhoofdige brein van The La’s, gitarist Mike Badger en bassist John Power formeren de band rond 1983 in Liverpool, dan thuishaven van de tweede golf Merseybeat: Echo & The Bunnymen, The Teardrop Explodes en Wah! Heat. De eerste versie van The La’s wordt gemodelleerd naar zowel het voorbeeld van genoemde postpunkers als van The Beatles en The Hollies. The La’s bouwen een spraakmakende live-reputatie op; de combinatie van jengelende akoestische gitaren en kristalheldere samenzang op een rudimentaire skiffle-beat maakt de prille band tot de sensatie van Liverpool. Nog voor The La’s een platencontract wordt aangeboden schopt Mavers Mike Badger uit de band. Een eerste teken van Mavers voortdurende ontevredenheid over gitaristen en drummers, een probleem dat vooral in zijn hoofd zit. Als The La’s een contract hebben getekend met Go! Discs en de band gaat werken aan een debuutplaat wordt Mavers steeds gefrustreerder over de sound die maar niet op de prille demo’s wil lijken. Ondertussen schudt Mavers de ene briljante popsong na de andere uit de mouw: There She Goes, Feelin’, Son Of A Gun. The La’s hebben dan op kosten van het platenlabel een oud Victoriaans pand betrokken en geven zich volledig over aan marihuana en LSD. Het maakt de labiele – maar zeker ook geniale – Mavers nog obsessiever en wanhopiger op zijn zoektocht naar de sound die hij in zijn hoofd heeft. Hij eist van zijn producers dat de gitaren moeten klinken like the tree it was cut from. Bovendien kan geen enkele mengtafel zijn goedkeuring wegdragen omdat er geen origineel jaren zestig stof op zit. Mavers is compleet van de wereld. Gitaristen en drummers komen en gaan en drie pogingen om een plaat te op te nemen mislukken. Als er een mobiele studio wordt opgetuigd in de tuin van de ouders van de eigenaar van Go! Discs en producer Mike Hedges achter de knoppen van Abbey Road-apparatuur plaatsneemt, komt het geluid nog het meest in de buurt van de lo-fi-sound die Mavers in zijn hoofd hoort rondzoemen. In eerste instantie verklaart Lee Mavers dat de opnamen naar zijn tevredenheid zijn afgerond, maar als de resterende bandleden dan zonder Mavers op vakantie naar Hawaii gaan, trekt hij uit jaloezie zijn goedkeuring in. Nog steeds is er geen plaat die Go! Disc kan releasen, en bij de platenmaatschappij groeit het besef dat die plaat er ook niet zal komen.
Mavers’ aan paranoia grenzende perfectionisme werkt verlammend en houdt een release tegen. Ten einde raad wordt Steve Lillywhite ingehuurd om samen met Mavers aan de productie van het materiaal te werken. Hoewel Mavers het niet kan aanzien en wegloopt, weet Lillywhite toch van het aanwezige materiaal een complete plaat te maken. In oktober 1990, uiteindelijk, verschijnt dan op Go! Discs – onder protest van Mavers – het debuut The La’s. Een debuut dat wereldwijd zal inslaan als een bom. The La’s kent een daverende ontvangst; de muziekpers is zich totaal niet bewust van de in Mavers’ ogen falende productie. Dit doet feitelijk ook nauwelijks terzake want de debuutplaat is werkelijk overstelpt met fantastische popsongs. Popsongs die onbetwist deel uitmaken van de popgeschiedenis, want ook in retrospect blijft het merendeel – om niet te zeggen nagenoeg alle – van Mavers’ composities fier overeind. Het geniale aan klassiekers als Son Of A Gun en Timeless Melody is de ontwapenende simpelheid van de beat. Tokkelende akoestische gitaren en staccato slaggitaar bepalen de sfeer van de eenvoudig en overzichtelijk gehouden popsongs. Maar onder de simpele eenvoud bevindt zich de diepere laag van Lee Mavers’ donkere teksten die handelen over sterfelijkheid, zoals in Freedom Song: I’m not scared to die – God help me, of het vagevuur in Son Of A Gun: He’s alive and living in purgatory, dan wel Mavers’ vermeende heavy drugsgebruik in There She Goes: There she goes / There she goes again / Racing thru’ my brain. The La’s heeft slechts een speelduur van ruim 35 minuten, maar in dit tijdbestek is niet alleen de complete Liverpoolse popgeschiedenis geperst, er wordt tevens een blik gegund op de nabije toekomst van de Britpop. Dit maakt The La’s tot zowel revisionisten als futuristen. Tussen alle geëtaleerde geniale eenvoud is er tenminste één lied dat de tand des tijds hoe dan ook zal doorstaan: met There She Goes heeft Lee Mavers onsterfelijkheid bereikt.
The La’s gaan nog op toernee, maar al snel verbreekt Mavers de banden met de overige bandleden. Zijn frustratie over het mislukken van de debuutplaat – uiteindelijk omdat het niet mogelijk bleek de sound te kopiëren van de allereerste demo’s die op een walkman waren opgenomen – stort hem in diepe depressies en heftig drugsgebruik. Lee Mavers lijkt voorgoed verloren voor de popmuziek, ook al biedt de tekst van Timeless Melody een lichtpunt: The melody always finds me. Hopelijk treft Mavers nog steeds mooie melodieën in zijn hoofd aan; in lo-fi en van demo kwaliteit.

Son Of A Gun / I Can’t Sleep / Timeless Melody / Liberty Ship / There She Goes / Doledrum / Feelin’ / Way Out / I.O.U. / Freedom Song / Failure / LookiSonng Glass

donderdag 19 juli 2012

Kevn Kinney | MacDougal Blues

Drivin’ N’ Cryin’ is altijd een onbegrepen band gebleven; het grote succes ging aan hen voorbij, ook al reden ze mee op de golf van de grote gitaarbands in de jaren 90 van de vorige eeuw. In navolging van Soul Asylum, The Replacements en vooral R.E.M. wist Drivin’ N’ Cryin’op zeer bescheiden schaal voet aan de grond te krijgen in rockland. Weliswaar gesteund door het grote Island Records bleef het kwartet bestaande uit zanger-gitarist Kevn Kinney, bassist Tim Nielsen, drummer Jeff Sullivan en gitarist Buren Fowler tevergeefs het publiek bestormen met een mix van heavy metal en folk. Grootste concurrent – in letterlijke zin – in thuisbasis Atlanta waren de stonede rockers van The Black Crowes. Het was een strijd die al bij voorbaat beslist was; de Southern rock van The Black Crowes groeide uit tot een act van wereldformaat. En dat terwijl Drivin’ N’ Cryin’ wisselvallige platen als Whisper Tames The Lion en Mystery Road produceerde. Grote pluspunt van Drivin’ N’ Cryin’ is echter het hese en warme stemgeluid van Kevn Kinney; als de band gas terugneemt en zijn folk-invloeden etaleert, is het Kinney die Drivin’ N’ Cryin’ een enorme impuls geeft. Het begin 1990 verschenen Fly Me Courageous scoort redelijk, maar de druk neemt toe om toch vooral een hit te scoren. Hierdoor raakt de band in een impasse omdat het simpelweg niet kan kiezen tussen Led Zeppelin-achtige rock en meer traditionele folkrock. Het is Kevn Kinney die het dilemma doorbreekt door de niet voor de band geschikte composities op te nemen voor een solo-lp. Het is eenvoudig een briljante zet.
Gesteund door het platencontract met Island en leunend op producer Peter Buck, de gitarist van R.E.M., neemt Kinney de niet voor Drivin’ N’ Cryin’ geschikte composities op in John Keane’s studio in Athens. De opnamen van MacDougal Blues vinden plaats in een geheel akoestische setting. Niet alleen zijn alle bandleden van Kinneys band prominent aanwezig, Kinney en Buck hebben bovendien een klein leger aan sessiemuzikanten weten te strikken. En zo wordt MacDougal Blues niet alleen bevolkt door bas, drums, gitaar, pedal steel en mandoline, maar ook door fiddle, banjo, dulcimer, accordeon en cello. Het verleent de plaat een organisch en aards karakter en om deze reden moet MacDougal Blues gezien worden als een traditionele folk-bluesplaat. Een plaat die teruggrijpt op een ver verleden, die teruggrijpt op de begintijd van de folk en die met gemak gesitueerd kan worden in het New York van de begin jaren zestig. Het New York van de koffiehuizen, van Greenwich Village, van Bob Dylan en Fred Neil.
Niet voor niets is Kinneys solo-debuut vernoemd naar MacDougal Street, een straat waar de legendarische folkscene van de begin jaren zestig samenkwam. MacDougal Blues is daarom een zeer treffende titel voor Kevn Kinneys collectie superieure folksongs. In het openings- en titelnummer geeft Kinney – begeleid door prachtig akoestisch gitaarspel – direct zijn stemverklaring prijs: I come down from Omaha to New York to sing my songs te be a real folk-singer, humdinger. Het draait uit op een teleurstelling; geen Dylan, geen Joni Mitchell en geen Patti Smith. De toon is gezet: melancholie, teleurstelling, verdriet en een soort strijdbaar fatalisme voeren de boventoon op de ogenschijnlijk eenvoudige songs die een verbluffende urgentie bezitten. Kinney is zowel sarcatisch als doodserieus als hij in ‘Not Afraid To Die’ over een repeterend ritme de luisteraar toevertrouwt: I’m not afraid to die but I am afraid to cry. Als de fiddle van stal gehaald wordt in ‘Lost And Found’ is de toon even wat luchtiger, maar daaropvolgend zet de cello de toon in het indringende en diepdonkere ‘Heard The Laughter Ending’. Kinneys bariton, compleet met hese snik, is een machtig medium om de vertellingen kracht bij te zetten. Vertellingen waarin donkere straathoeken, troosteloze wasserettes, lastige huisbazen en ongeschoold werk figureren. Het is een illusieloze en richtingsloze wereld die Kevn Kinney schetst, maar toch roepen de zoete herinneringen een glimp van een glimlach op. En de toekomst blijft perspectief bieden, want hoop doet leven. Deze levensfilosie komt op indringende wijze tot leven op het hoogtepunt van MacDougal Blues, ‘Gotta Get Out Of Here’. Opgestuwd door vurig slide-gitaarspel is Kinney er heilig van overtuigd dat het beter zal gaan als hij maar de kans krijgt om de dodelijke sleur te ontvluchten. Het is een meesterlijke song die bijdraagt aan de artistieke prestatie die Kevn Kinney met MacDougal Blues heeft weten neer te zetten.
MacDougal Blues maakt in één klap Drivin’ N’ Cryin’ compleet overbodig. De band houdt het nog even vol, maar de af en toe gevaarlijk naar bloedeloze hardrock neigende muziek doet zowel Kinney als de overige bandleden geen recht. Kevn Kinney kiest terecht voor een solo-carrière als min of meer traditioneel singer-songwriter. Het levert in de vorm van The Flower And The Knife, Broken Hearts And Auto Parts, Sun Tangled Angel Revival en Comin' Round Again fraaie platen op. Maar wat de toekomst de melancholieke Kinney ook moge brengen, een moderne klassieker heeft de singer-songwriter reeds op zijn naam staan.

MacDougal Blues / Not Afraid To Die / Lost And Found / Heard The Laughter Ending / Last Songs Of Maddie Hope / Gotta Get Out Of Here / The House Above Tina’s Grocery / Iron Mountain / Chico & Maria / Hey Landlord (Meatloaf And Fishsticks)

dinsdag 17 juli 2012

Green Pajamas | Book Of Hours

Ondanks de lijvige discografie is Green Pajamas een bescheiden band. De band uit Seattle maakte tussen 1984 en 2006 zo’n twintig albums, maar trad zeer weinig op en hield zich voornamelijk op in de studio. Green Pajamas is even bescheiden en verlegen als diens voorman Jeff Kelly. Green Pajamas ontstaat in 1983 als Jeff Kelly en Joe Ross elkaar op een feestje tegenkomen en erachter komen dat ‘Rain’ van The Beatles hun beider favoriete nummer is. Twee dagen later spelen ze samen met drummer Karl Wilhelm in een band: Felix The Cat Explodes. Kort daarop verandert het drietal zijn naam in het iets minder ridicule Green Pajamas. Intussen heeft het trio talloze nummers opgenomen in de huisstudio van Kelly en laat deze uitbrengen op Green Monkey, een label dat alleen maar cassettes uitbrengt. De debuutplaat Summer Of Lust verschijnt in 1984 dan ook alleen op cassette. Maar de Green Pajamas zijn ambitieus en productief – zanger/gitarist Jeff Kelly legt honderden uren muziek vast in zijn portable studio. Voor de opnamen van de opvolger treden gitarist Steve Lawrence en toetsenist Bruce Haedt toe, terwijl Joe Ross de band verlaat wegens ruzie met Kelly over een wederzijdse vriendin. Als kwartet nu nemen de Green Pajamas in Tom Dyers studio een twintigtal liedjes op, waarvan er twaalf terechtkomen op de bands eerste vinyl-release: Book Of Hours. De fijngevoelige en romantische geest van Jeff Kelly komt nadrukkelijk in beeld in de folky psychedelische liedjes, waarin gelaagde gitaren, casio’s en klavecimbels elkaar omarmen. De sfeer op Book Of Hours is Brits; 19e eeuws – geïnspireerd door de literatuur van Edgar Alle Poe en de zusters Bronte en de schilderijen van de Prerafaëlieten – en komt tot uiting via pastorale songs als ‘The First Rains Of September’ en ‘Time Of Year’. Onderscheidend en fraai is ‘Men In Your Life’ – à la Rain Parade met zijn waterval van psychedelische gitaren, terwijl ‘Stand In The Light’ een vreemde maar pakkende mix is tussen folky R.E.M. en cultband Pavlov’s Dog. Het toppunt van Green Pajamas’ Britse flower power-po en barokke psychedelica is het hartverscheurend fraaie ‘The Night Miss Sundby Died – een neo-psych klassieker. Book Of Hours is net als Summer Of Lust een vroeg hoogtepunt in het oeuvre van Green Pajamas en gek genoeg de enige plaat waarop Lawrence en Haedt meedoen; zij verlaten de band. Nog gekker is het dat mede-oprichter Joe Ross zijn ruzie met Jeff Kelly bijlegt en weer toetreedt tot de band, zodat Book Of Hours het enige album is van Green Pajamas waarop hij niet meedoet.

Ten Thousand Words / The First Rains Of September / Stand To Reason / The Night Miss Sundby Died / A Murder Of Crows / Ain’t So Bad / Paula / Men In Your Life / Stand In The Light / Bang Bang You’re Dead / Higher Than I’ve Been / Time Of Year

maandag 16 juli 2012

Dawes | North Hills




Ze lijken zich niets aan te trekken van moderne tijden. Liever richten zij zich op de jaren zeventig countryrocksound van Neil Young, The Eagles, Jackson Browne en Crosby, Stills & Nash. Ze zijn nog jong – Taylor Goldsmith (zang, gitaar), Griffin Goldsmith (drums, zang), Wylie Gelber (bas) en Tay Strathairn (gitaar) – maar slaan met hun debuutplaat North Hills de spijker op zijn kop. Dawes bestaat anno 2009 uit vier gasten afkomstig uit de heuvels ten noorden van Laurel Canyon; het hart van de Westcoast-rock.
In een zalige retro-productie van Jonathan Wilson – zelf een begenadigd singer-songwriter – laveert Dawes onder leiding van de zeer getalenteerde Taylor Goldsmith tussen ouderwetse SoCal-countryrock en de moderne folkpop van Fleet Foxes en Midlake. Zongebleekte weemoed gaat op North Hills hand in hand met sterke melodieën en countryrock-gitaren: 'That Western Skyline', 'When You Call My Name', 'Bedside Manner' en 'My Girl To Me' klinken direct al als klassiekers in het genre. Een extra dosis melancholie bewaart Dawes trouwens voor het eind: 'If You Let Me Be Your Anchor' zuigt en trekt, terwijl afsluiter 'Peace In The Valley', met zijn Neil Young-achtige gitaarclimax, een pure, archetypische Westcoast-song is. North Hills, hoewel nauwelijks opgemerkt, is een fantastische showcase voor de talenten van Dawes; een schitterende inkijk in de retro-klassieke biotoop van de Californiërs.
Het levert de band nog geen doorbraak op, maar iconen als Robbie Robertson en Jackson Browne huren wel de diensten in van de Dawes-mannen. Het is een duidelijke erkenning van de talenten van de beloftevolle band, welke belofte in 2011 royaal wordt ingelost met de even prachtige opvolger Nothing Is Wrong. Met Dawes lijkt paradoxaal genoeg de toekomst van de klassieke countryrock gezekerd – een groter compliment lijkt nauwelijks denkbaar.


That Western Skyline / Love Is All I Am / When You Call My Name / Give My Time / When My Time Comes / God rest My Soul / Bedside Manner / My Girl To Me / Take Me Out The City / If You Let Me Be Your Anchor / Peace In The Valley

zaterdag 14 juli 2012

Rodriguez | Cold Fact

De fansite meldt trots dat Rodriguez de grootste in levende zijnde cultartiest van de wereld is. Niet Alex Chilton, niet Don Van Vliet, niet Roky Erickson en niet The Legendary Stardust Cowboy. Nee, Rodriguez. Het is vermoedelijk nog waar ook, al was het maar omdat de geboren Amerikaan zelden tot nooit in de Verenigde Staten heeft opgetreden.
Hoewel geboren uit Mexicaanse ouders, Sixto Diaz Rodriguez’ wieg staat op Michigan Avenue, Detroit. Sixto – het zesde kind – wordt geboren op 10 juli 1942. Hij groeit op in een arbeidersfamilie en heeft baantjes als stukadoor, dakdekker en pompbediende. Als 25-jarige krijgt Rodriguez een kans om voor een klein labeltje een single op te nemen: ‘I’ll Slip Away’. De single wordt niet alleen een flop, maar wordt ook toegeschreven aan ‘Rod Riguez’. Een aantal later jaren probeert Rodriguez het weer en nu heeft hij Buddah Records achter zich staan en mag hij onder leiding van huisproducers Mike Theodore en multi-sessiegitarist Dennis Coffey voor Buddah-offshoot Sussex aan zijn debuut-lp werken. Sixto Diaz Rodriguez blijkt, eind jaren zestig, een typische singer-songwriter te zijn die zich wapent met subtiel akoestisch gitaarspel en maatschappijkritische teksten. Het leven in de achterstandwijken van Detroit, de hieruit voortvloeiende vervreemding en het vele drugsgebruik zijn de onderwerpen die Rodriguez in zijn teksten aanroert. En daarbij, als kansarm immigrantenkind is hij ervaringsdeskundige bij uitstek. Met de opnamen voor Cold Fact wordt hem niettemin de kans geboden zijn armetierige bestaan te ontstijgen. In minder dan twee maanden nemen Rodriguez en zijn uitgelezen studioband in de Tera-Shirma Studios in natuurlijk Detroit de nummers – alle eigen composities – op voor Cold Fact. Naast de superieure gitarist Dennis Coffey valt het logge en groovende basspel op van Bob Babbitt, bassist bij The Funk Brothers en te horen op tientallen hits van het Tamla Motown-label. Het is dan ook het knorrende basspel van Babbitt dat het psychedelische ‘Only Good For Conversation’ inluidt. Een meesterlijke rocksong op het snijvlak van singer-songwriter, psychedelische soul en hallucinerende sixtiesrock en een hoogtepunt op deze plaat. Het is sowieso die onwaarschijnlijke mix van folky protestzang à la Fred Neil, Motown en psychedelica die Cold Fact tot een heel bijzondere lp maakt. Rodriguez heeft de verloederende binnenstad tot het basisthema van Cold Fact verheven. In ‘Establishment Blues’ gaat Rodriguez het bestuur van de stad te lijf: Garbage ain’t collected, woman ain’t protected / The maffia’s getting bigger, like polluton in the river. Ook in ‘Inner City Blues’ en ‘Hate Street Dialogue’ spuit Rodriguez zijn kritiek – The inner city birthed me / The local pusher nursed me. ‘Gomorrah (A Nursery Rhyme)’ doet sterk denken aan soft-psychedelische folk van Donovan, ‘I Wonder’ is een anti-warsong met nerveus rollend orgel en ‘Like Janis’ is een bitterzoet folkrocknummer met mooi refrein en orkestrale begeleiding. Het topnummer is echter ‘Sugar Man’ – tevens Rodriguez’ bekendste nummer – waarin alle elementen samenvloeien: zwevende orgellijnen, galmende koperblazers en psychedelische effecten. Een single uit duizenden.
Met Cold Fact heeft Rodriguez in een muzikaal dagboek de stad Detroit fraai geportretteerd – net als Lou Reed dat twintig jaar later zou doen met New York. De geëngageerde teksten, het singer-songwritersidioom, het subtiele akoestische gitaarspel van Rodriguez en zeker ook de door wahwah en feedback gestuurde gitaar van Dennis Coffey maken van Cold Fact een uniek jaren zestig-document.
Maar Cold Fact bleek aan nagenoeg niemand besteed, net zo min als de opvolger Coming From Reality. En Rodriguez trok zich terug uit de business, concentreerde zich op de lokale politiek. Tot een onwaarschijnlijke speling van het lot van Cold Fact een megaseller in Australië maakte. Nieuw-Zeeland volgde, evenals Zuid-Afrika. In deze landen gaf Rodriguez in de jaren tachtig stadionconcerten en werd daar een megaster. De oudere Rodriguez is in Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika een muzikale held. In de rest van de wereld – inclusief Amerika – is Sixto Diaz Rodriguez niets meer dan een figuur in de marge; een cultartiest van de allerhoogste orde.

Sugar Man / Only Good For The Conversation / Crucify Your Mind / Establishment Blues / Hate Street Dialogue / Forget It / Inner City Blues / I Wonder / Jane S. Pidy / Gommorah (A Nursery Rhyme) / Rich Folks Hoax / Like Janis

vrijdag 13 juli 2012

David & David | Boomtown

In 1978 trekt David Baerwald van Oxford, Ohio naar Los Angeles, Californië. Een jaar later verhuist David Ricketts van Philadelphia, Pennsylvania naar de stad der engelen. Beide Davids ploeteren jarenlang in de marge; Rcketts als hulpje in filmstudio's; Baerwald in onsuccesvolle bandjes. In 1984 ontmoeten de 30-jarige Ricketts en de 23-jarige Baerwald elkaar en vormen tezamen een band, of beter gezegd een duo. Ze kiezen daarvoor de weinig fantasierijke naam David & David, maar het zal een naam zijn die de Amerikaanse jeugd in het geheugen gegrift zal blijven. In 1986 komen ze namelijk voor de dag met een onwaarschijnlijk, zeer dualistisch meesterwerk, dat het failliet van de moderne beschaving op vileine wijze blootlegt in negen songs en dat royaal omlijst wordt door beukende drums, ratelende slaggitaren en flarden van zoemende, dreunende Fairlights. Welkom in Babylon, welkom in de uit zijn krachten gegroeide metropool; 'Welcome To The Boomtown' – plaatopener van Boomtown en een Amerikaanse tophit voor David & David. De enerverende, aanstekelijke rocksong introduceert karakters die het snelle leven leven, verslaafd zijn aan alcohol en cocaïne, en het uiteindelijk niet overleven: Well the ambulance arrived too late / I guess she didn't want to wait... / Welcome to the boomtown. In Baerwalds teksten figureren schimmige dealers, mislukte actrices en kansloze verslaafden in een decor van huiselijk geweld, misbruik van macht en noodlottige gebeurtenissen, gelaten verteld en prachtig gezongen door de ene David, terwijl de andere – multi-instrumentalist Ricketts – met behulp van gitaar, dobro, lap steel, piano en geprogrammeerde keyboards een duistere, intense sfeer neerzet. Een sfeer, door de dichte, overweldigende sound niet geheel vrij van pathos, typerend voor de jaren tachtig en aldus elementen bevat van de sfeervolle broei van Daniel Lanois-producties, de soundscapes van de eerste Gabriel-albums, de geladenheid van T-Bone Burnetts Proof Through The Night en de lyriek van Bruce Springsteen. Alleen; hier zijn jonge muzikanten aan het woord die de taal spreken van de miljoenen Amerikaanse jongeren die op een manier zoals de romanfiguren in Brett Easton Ellis' Less Than Zero worstelend het Reagan-tijdperk proberen te overleven. De compromisloze sfeertekeningen zijn gevat in overrompelende rocksongs, muzikaal opgepompt door geprogrammeerde drums, synthetische toetsen en Ricketts scheurende gitaar. In het gedreven 'Swallowed By The Cracks' blijven dromen onvervuld, zijn illusies gebroken en rest slechts het zwarte gat, terwijl de boodschap van 'Being Alone Together' – de zinloosheid van het bestaan – benadrukt wordt door middel van een catchy refein, bubbelende bas en een op hol geslagen gitaar. In het machtige 'River's Gonna Rise' spoelt de zondvloed de straten schoon van de metropool, wat kracht bijgezet wordt door een gierende gitaarclimax; begeleiden hamerende piano, aanzwellende Fairlight en een majesteitelijke David Gilmour-gitaarsolo in 'All Alone In The Big City' Baerwalds visie over eenzaamheid en geweld; en sluit het ingetogen epos over de zelfbenoemde helden in 'Heroes' het album relativerend en hoopvol af. Het zal het enige album blijven van Baerwald en Ricketts, al werken ze jaren later nog samen op Sheryl Crows Tuesday Night Music Club. Zij gaan ieder huns weegs, hopelijk in het volle besef dat zij met Boomtown niets minder dan een meesterwerk hebben geproduceerd en meer nog; een monument van de jaren tachtig

Welcome To The Boomtown / Swallowed By The Cracks / Ain't So Easy / Being Alone Together / A Rock For The Forgotten / River's Gonna Rise / Swimming In The Ocean / All Alone In The Big City / Heroes

donderdag 12 juli 2012

Heart | Dreamboat Annie

Het succes van Dreamboat Annie begint als een klein vlekje in Montreal, Canada. Het kleine Canadese Mushroom-label weet begin 1976 de liedjes van de debuutplaat van Heart uitputtend op de lokale radio gedraaid te krijgen. Vervolgens gebeurt dit eveneens in Vancouver, de thuisbasis van de band. Het succes verspreidt zich als een inktvlek en als deze strategie ook in de Verenigde Staten – nota bene het geboorteland van alle bandleden – blijkt te werken, heeft Heart met hun debuutalbum al een million seller in huis.
Het hart van Heart bestaat uit gitarist Roger Fisher, bassist Steve Fossen en de zusjes Ann en Nancy Wilson. De Wilsons zijn de blikvangers van Heart: twee langharige schoonheden, de een donker de ander blond; de een zangeres, de ander gitariste. Zij tweeën schrijven bovendien gezamenlijk het repertoire van de band, dat zich beweegt tussen melodieuze hardrock en verfijnde poprock met een folky randje. De groep wordt in Amerika vooral vergeleken met het in Californië neergestreken Fleetwood Mac, dat met het gelijknamige album en de single 'Rhiannon' enorm succesvol is, maar dat vinden de Wilson-zusters zelf absurd, want Heart is meer een hardrockband. Dat blijkt ook wel uit de stevige nummers van Dreamboat Annie, zoals 'White Light & Wine' en 'Sing Child', waarin de gitaar van Fisher flink scheurt. Opvallend verzorgd en rijk gearrangeerd – zeker voor een low budget debuutplaat – zijn de sfeervolle ballads 'How Deep It Goes' – met sterke Wilson-samenzang – en het schitterend georkestreerde 'Soul Of The Sea'. Slim bedacht is voorts dat de titelsong in drie bedrijven en willekeurig over de plaat verspreid gepresenteerd wordt. Bijzonder fraai is dan ook de countryeske variant van 'Dreamboat Annie'. Vanzelfsprekend moet het op zich sterke materiaal het volledig afleggen tegen de beide wereldhits: Magic Man' en 'Crazy On You'. Het mystieke 'Magic Man' met zijn prachtig kronkelende gitaarsolo, komt in december '76 tot de zevende plaats in de Top 40, 'Crazy On You', opwindend en geniaal, een paar maanden later zelfs op nummer twee. Beide stuwen het commerciële succes van Dreamboat Annie hoog op.
Heart lijkt een glorieuze toekomst tegemoet te gaan – bevestigd door de volgende hitsingle 'Barracuda' – maar het Mushroom-label gooit roet in het eten door een kliekjesplaat op de markt te smijten. Heart komt dit niet zomaar te boven en verkeert jarenlang in een artistieke impasse, maar midden jaren tachtig is daar de glorieuze comeback – succesrijk en commercieel.

Magic Man / Dreamboat Annie (Fantasy Child) / Crazy On You / Soul Of The Sea / Dreamboat Annie / White Lightning / (Love Me Like Music) I'll Be Your Song / Sing Child / How Deep It Goes / Dreamboat Annie (Reprise)

dinsdag 10 juli 2012

Nikki Sudden and the Jacobites | Texas

Rond de kerst van 2005 heeft Nikki Sudden zijn cd The Truth Doesn’t Matter af. In het daarop volgende voorjaar toert Sudden door Amerika om zijn nieuwe materiaal uit te proberen voor publiek. Na een concert in New York op 26 maart 2006 overlijdt Sudden zeer plotseling. Nikki Sudden was een rocker in hart nieren en absorbeerde talloze stijlen en invloeden – Dylan, Neil Young, Rolling Stones, Faces, T.Rex, Shangri-Las, New York Dolls – en smeedde die om tot een eigen rootsy rock-‘n-roll-geluid. Geïnspireerd door de do-it-yourself-houding van de punk, richt Sudden met broer Epic Soundtracks en schoolvriend Jowe Head Swell Maps op. In 1977 brengt de band hun in elkaar geplakte debuutsingle uit: ‘Read About Seymour’. Na drie jaar en twee lp’s houdt Swell Maps op te bestaan en gaat Nikki Sudden solo verder. Tussen het debuut Waiting On Egypt uit 1982 en The Truth Doesn’t Matter uit 2006 zitten maar liefst 24 platen. Texas uit 1986 is het zevende album en het enige voor Creation Records. Nikki Sudden heeft dan samen met drummer Epic Soundtracks en gitarist Dave Kusworth The Jacobites opgericht, maar in 1986 heeft Kusworth de broers verlaten. De rammelende punkrock van het eerste uur – evenals Johnny Thunders’ versleten cowboylaarzen die Sudden jarenlang draagt – heeft dan plaatsgemaakt voor stroperige ritmes aangedreven door een akoestische gitaar en Stones-achtige blues. Zo ook op Texas, in ruim twee weken opgenomen in het deftige Leamington Spa, tussen Londen en Suddens geboorteplaats Birmingham. Naast Epic Soundtracks bestaan The Jacobites uit bassist Duncan Sibbald, violist Jonathan Hodgson en slide-gitarist Rowland S. Howard, bekend van The Bad Seeds. Het geluid op Texas kenmerkt zich door Suddens traag riffende slaggitaar, die in intense songs als ‘Jangle Town’, ‘Glass Eye’ en ‘When I Left You’ een Crazy Horse-achtige intensiteit uitstraalt. Het rammelende ‘Such A Little Girl’ doet vanwege de bonkende piano denken aan de stompende rhythm & blues van Alex Chilton, terwijl de drank-ballad ‘Broken Tooth’ Howards prachtige slide-spel in stelling brengt. Over Texas hangt een betoverende en broeierige sfeer, die nog het best geïllustreerd wordt in het claustrofobische en omineuze ‘Death Is Hanging Over Me’: Death is hanging over me / It merely twists and falls / Death is hanging over me / But I can’t hear it all / And death waits there... Nikki Sudden, geboren Adrian Godfrey, werd slechts 49 jaar.

Jangle Town / Death Is Hanging Over Me / In Your Room / Glass Eye / Such A Little Girl / Broken Tooth / Dumb Angel / Basement Blues / Wedding Dress / When I Left You / Captain Kennedy’s Lament / Depper’s Bridge

maandag 9 juli 2012

Sufjan Stevens | Illinoise



Het is natuurlijk een belachelijk idee: vijftig cd’s wijden aan alle Amerikaanse staten. Sufjan Stevens lanceerde het toen hij ons in 2003 verraste met Greetings From Michigan; dat was in ieder geval een fraai deel I. Na Seven Swans houdt Sufjan Stevens zich vooralsnog aan zijn belofte: deel II is gewijd aan Illinois. Het is wederom een gedurfde conceptplaat waarop Stevens zowel tekstueel als muzikaal heel veel overhoop haalt. Vele bekende personen en symbolen passeren de revue in beeld en geluid. Uiteraard is Abraham Lincoln prominent aanwezig, maar ook zijn er verwijzingen naar Frank Lloyd Wright, Al Capone en seriemoordenaar John W. Gacy – in het gelijknamige en spookachtige nummer. Verder figureren de oorspronkelijke bewoners van de staat, de Choctaw-indianen, en is er een schitterend nummer gewijd aan het eens hoogste gebouw ter wereld: The Seer’s Tower. Muzikaal is Sufjan Stevens een omnivoor; uit vele stijlen en genres stelt hij zijn eigen idioom samen. In die zin mag Stevens beschouwd worden als de Van Dyke Parks van de 21e eeuw. Opvallend zijn nu in de orkestrale gedeelten ook de overeenkomsten met een moderne componist als Phillip Glass, wiens kenmerkende repeterende patronen ook op Illinois zijn toegepast. Illinois is een zeer gewaagd, gelaagd en geslaagd conceptalbum dat weliswaar een heel lange speelduur heeft, maar aan de andere kant zijn fascinerende geheimen pas na meerdere luisterbeurten prijsgeeft. En daar ligt de meerwaarde voor de luisteraar. Illinois is na Michigan opnieuw een muzikaal document.


Concerning The UFO Sighting Near Highland, Illinois / The Black Hawk War / Come On! Feel The Illinoise! / John Wayne Gacy, Jr. / Jacksonville / A Short Reprise For Mary Todd, Who Went Insane, But For Very Good Reasons / Decatur / One Last "Whoo-hoo!" For The Pullman / Chicago / Casimir Pulaski Day / To The Workers Of The Rock River Valley Region, I Have An Idea Concerning Your Predicament / The Man Of Metropolis Steals Our Hearts / Prairie Fire That Wanders About / Great Godfrey Maze / The Predatory Wasp Of The Palisades Is Out To Get Us! / They Are Night Zombies!! They Are Neighbors!! They Have Come Back From The Dead!! Ahhhh! / Let's Hear That String Part Again, Because I Don’t Think They Heard It All The Way Out In Bushnell / In This Temple As In The Hearts Of Man For Whom He Saved The Earth / The Seer's Tower / The Tallest Man, The Broadest Shoulders / Riffs And Variations On A Single Note For Jelly Roll, Earl Hines, Louis Armstrong, Baby Dodds, And The King of Swing, To Name A Few / Out Of Egypt, Into The Great Laugh Of Mankind, And I Shake The Dirt From My Sandals As I Run

zondag 8 juli 2012

Eyeless In Gaza | Rust Red September

Heftig, experimenteel en compromisloos zijn Martyn Bates en Peter Beckers eerste schreden op het postpunk-podium. De Britse punk en new wave wordt begin jaren tachtig overspoeld door op hol geslagen synthesizers, ritmeboxen en mechanica. Bands, duo's en eenmansorkesten als Cabaret Voltaire, This Heat, Thomas Dolby en The The – evenals die Neue Deutsche Welle van Palais Schaumburg en Thomas Leer – drukken de traditionele punks weg. Op deze stroming drijven ook Bates en Becker mee; met hun Eyeless In Gaza – nerveuze slaggitaar, krakkemikkige synthesizer en geëxalteerde zang – halen ze de pagina's van Britse muziekbladen als New Musical Express en Sounds.
Met hun eerste doem-album Photographs As Memories oogsten ze in 1981 succes onder de ontvankelijke critici, maar parallel aan de muzikale ontwikkeling van Bates en Becker maakt dreiging en doem plaats voor licht, ruimte en landelijkheid. En het duo ontdekt, gelijk tijdgenoten Aztec Camera en Icicle Works, de folk. Dit leidt in 1984 tot Rust Red September, Eyeless in Gaza's vijfde, een schitterend herfstig folkpopalbum. Bates (zang, elektrische gitaar, orgel) en Becker (bas, drums, piano, keyboards, accordeon) leggen een grote muzikaliteit aan de dag in de tintelende popliedjes ('Changing Situations', 'Pearl And Pale', 'New Risen', 'Taking Steps'), waar tegenover rustieke, verstilde liedjes staan als 'Only Whispers' en het overweldigende 'Bright Play Of Eyes'. Red Rust September is een album van pastorale pracht, geconcipieerd door een tweetal geëvolueerde punkers.
Martyn Bates en Pete Becker, de facto te beschouwen als cultfiguren uit een bijna vergeten era, brachten niettemin new wave, punk en postpunk een trap hoger op de evolutieladder. Eyeless In Gaza: obscuur maar niet (geheel) vergeten.

Changing Situations / Pearl And Pale / New Risen / September Hills / Taking Steps / Only Whispers / Leaves Are Dancing / No Perfect Stranger / Corner Of Dusk / Bright Play Of Eyes / Stealing Autumn

donderdag 5 juli 2012

The Motels | The Motels

Ook Los Angeles had zijn new wave aan het eind van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Opgeschud door de punk en op zoek naar radio-friendly pop joegen de grote platenmaatschappijen op alles wat bewoog. In clubs als Madam Wong’s en Rodney Bingenheimer’s Death Disco speelden de talloze bands hun punk- en powerpop: The Knack, The Beat, The Pop. En The Motels, publieksfavorieten in de clubs. Martha Davis – de grote madam van de band – richtte in 1976 al een eerste versie op van The Motels, maar begin 1979 is de band met de komst van gitarist Jeff Jourard op oorlogssterkte. Davis is echter als componist, tekstschrijver en zangeres de alles bepalende factor binnen The Motels: Martha Davis, met haar ruige kniehoge laarzen en tijgerbroek, ís The Motels. Capitol Records krijgt Davis en de haren te pakken en tekent de band op moederdag 1979. De volgende dag worden The Motels al de studio in gedirigeerd. Binnen een week staat de debuut-lp erop. De wereldwijde release brengt The Motels veel aandacht en dat is terecht, want de zelfgetitelde debuutplaat is gedifferentieerder en afwisselender dan de stijl- en tijdgenoten. Subtiele powerpop – met de kenmerkende hakkelende slaggitaar – wordt afgewisseld met introspectieve songs, zoals het prachtige ‘Total Control’, en zelfs met reggae, zoals in ‘Porn Reggae’. Martha Davis zingt over teleurstelling, verlangen en verdriet, en verpakt dit in gevarieerde poprock, dat van scherpe hoeken wordt voorzien door de gitaar van Jeff Jourard. The Motels bevat vele potentiële radiohits, althans in een betere wereld: ‘Anticipating’, ‘Atomic Cafe’, ‘Celia’, ‘Counting’ en ‘Dressing Up’. Maar hét perfecte – en ook klassieke – powerpopliedje is ‘Closets & Bullets’, dat tot de canon van het genre behoort. Natuurlijk gaan The Motels op wereldtournee, maar deze bezetting houdt het niet lang vol, en dat zal voor nagenoeg alle Motels-versies gaan gelden. Martha Davis verslijt gitaristen en bandleden bij de vleet en dat komt het niveau van volgend plaatwerk niet ten goede. Desondanks heeft ze in 1982 nog een grote hit met ‘Suddenly Last Summer’. De puurheid en frisheid van het debuut, The Motels, zal Martha Davis echter nooit meer benaderen.

Anticipating / Kix / Total Control / Love Don’t Help / Closets & Bullets / Atomic Cafe / Celia / Porn Reggae / Dressing Up / Counting

woensdag 4 juli 2012

The Allman Brothers Band | At Fillmore East



Aan het eind van de jaren zestig wordt hij gezien als een van de beste bottleneckgitaristen ter wereld: Duane Allman. Maar Allman, exclusief onder contract bij Otis Redding-manager Phil Walden, heeft geen zangstem – en ook geen band. Duane Allman, opgegroeid in Daytona, Florida, heeft dan al samen met zijn een jaar jongere broertje Gregg met Hour Glass een muzikaal avontuur achter de rug in Los Angeles, is teruggekeerd naar Florida en duikt op in Muscle Shoals, Alabama als sessiegitarist voor Wilson Pickett, Aretha Franklin en Otis Redding. Dan is Allmans ster rijzende, maar hij wil zijn eigen band; een band die zijn southern rock-visie moet verwezelijken. Eerst vindt hij jazzdrummer Jaimoe Johanson, dan in Jacksonville, Florida drummer twee Butch Trucks, en vervolgens ronselt hij Second Coming-leden Berry Oakley (bas) en Dickey Betts (gitaar). Het klikt direct tussen het vijftal; rondom Allmans slidespel – beïnvloed door Yardbirds-gitarist Jeff Beck en slidegitarist Jesse Ed Davis – ontvouwt zich een groovy rocksound, gebaseerd op elektrische blues en besmet door rock en jazz. Het stel is pas compleet als Duane baby brother Gregg verordonneert thuis te komen vanuit Californië. Schoorvoetend geeft Gregg Allman hieraan gehoor en sluit zich aan bij de band, die nu met Gregg als zanger en toetsenist compleet is. The Allman Brothers Band vestigt zich op verzoek van Walden in Macon. Georgia en krijgt medio '69 een contract bij Waldens kersverse label Capricorn. Twee jaren intensief toeren, samengepakt in een minibusje, en ongebreideld drugsgebruik – drank, speed, psychedelische paddenstoelen, cocaïne en heroïne – maken van het zestal een hechte, geoliede rockband. Onbetwiste leider Duane Allman brengt het beste boven in de anderen en door het op improvisaties gebaseerde samenspel ontstaat een opwindende, swingende rocksound, die op het debuut The Allman Brothers (1969) en op Idlewild South (1970) niet helemaal uit de verf komt – in tegenstelling tot de superieure jams tijdens de live-optredens. En nadat Duane – gelouterd, maar wel zwaar aan de heroïne – terugkomt van zijn medewerking aan Layla is de logische volgende stap een live-album. Hiervoor wordt op 12 en 13 maart 1971 de Fillmore East geboekt, waar de band met producer Tom Dowd achter de knopen twee concerten per avond zal spelen. De resulterende dubbelaar is een ware triomf – ondanks de terughoudendheid van de platenbazen: te lange instrumentale passages en jams die een hele plaatkant bestrijken. Ze hebben ongelijk, want in slechts zeven nummers laten The Allmans horen hoe fenomenaal hun bijna telepathische samenspel is – en hoe virtuoos de muzikanten zijn. De dubbele drumsound – Trucks voor het solide fundament, Jaimoe voor het slalommende, subtiele spel – is de aandrijving van de band, ondersteund door het soms jazzy spel van Oakley. Gregg Alllman voegt met zijn soulvolle stem en spel op de Hammond B-3 een rhythm & blues-dimensie toe, en de rest van de machtige southern rocksound is voor de duellerende gitaren van Dickey Betts en Duane Allman. De traditionele elektrische blues van Blind Willie McTells 'Statesboro Blues' en Elmore Jones' 'Done Somebody Wrong' zetten Duane Allmans magische bottleneck-spel in het zonlicht, waarna T-Bone Walkers slowblues 'Stormy Monday' traag maar gedegen voortmeandert. De hele plaatkant van Willie Cobbs 'You Don't Love Me' is aanvankelijk een blues maar ontwikkelt zich gaandeweg mede door toedoen van een vloed aan geweldige solo's van Betts en Allman tot een jazzy southern rockmonster– en is de brug naar de bandcomposities. Het nieuwe, instrumentale 'Hot 'lanta' is vloeiend, melodieus en jazzy en dan zet de betovering in van de geheel instrumentale Betts-compositie 'In Memory Of Elizabeth Reed; uitgerekt en uitgesponnen, voortgejaagd door drums en cymbalen, culminerend in beurtelings vlammend, lyrisch en verhalen vertellend gitaarspel. De apotheose is de live-favoriet 'Whipping Post', geen schaduw meer van de oorspronkelijk op het debuut te vinden song. Dit is de ultieme versie die voor altijd voortleeft: een 22 minuten durende jam bestaande uit geniale psychedelische bluesrock, jazz-geïnfecteerde southern rock en onovertroffen gitaarspel; van jankend, gillend slidespel, tot moddervette licks, tot meeslepende, sprookjesachtige passages. 'Whipping Post' is het slotstuk van de uitvinding van een nieuw genre waarin elektrische blues, jazz en countryrock samenkomen; At Fillmore East is hiervan de monumentale vastlegging. Met op de voorkant van de hoes de lachende bandleden – vanwege een zak cocaïne in de handen van Duane Allman – en op de achterkant de roadcrew, gaat At Fillmore East in de zomer van 1971 meer dan een half miljoen keer over de toonbank. De toekomst lijkt veilig gesteld voor The Allman Brothers Band, totdat op 29 oktober het noodlot toeslaat en Duane Allman op tragische wijze overlijdt aan de gevolgen van een motorongeluk. At Fillmore East is aldus de definitieve Allman Brothers-plaat en een van de beste live-albums uit de rockhistorie bovendien.


Statesboro Blues / Done Somebody Wrong / Stormy Monday / You Don't Love Me / Hot 'lanta / In Memory Of Elizabeth Reed / Whipping Post

dinsdag 3 juli 2012

Whipping Post | Live At Norwegian Wood 2000

Een tribute-band met de naam Whipping Post laat aan duidelijkheid weinig te wensen over: hier wordt eer betoond aan de fameuze Allman Brothers Band. Een club van acht bevriende Noorse muzikanten, afkomstig uit de gelederen van The Hellbillies, Jaga Jazzist, Big Bang en het aan Motorpsycho gelieerde HGH treden puur voor de lol op met de songs van The Allmans. Op 12 juni 2000 beleven ze hun derde optreden ooit tijdens het Norwegian Wood Festival in Oslo en in het voorprogramma van Lynyrd Skynyrd, of althans wat daar van over is. Als de crew van Lynyrd Skynyrd de soundcheck van Whipping Post hoort – met in de line-up drie gitaristen en twee drummers – pogen ze het optreden van de tribute-band te verhinderen. Zonder succes, want Whipping Post speelt met tomeloze inzet een fantastische set met hoogtepunten uit het Allman Brothers-repertoire, zo blijkt wel uit de cd Live At Norwegian Wood 2000 die in gelimiteerde oplage in 2001 verschijnt op het Glitterhouse-label.
Getuige de hoesafbeelding is het vertrekpunt At Fillmore East, de legendarische live-dubbelaar uit 1971, maar Whipping Post houdt zich niet zo stringent aan die setlist. Van de zeven tracks van de oorspronkelijke dubbel-lp worden er drie gecovered door Whipping Post: Willie McTells 'Statesboro Blues', 'Whipping Post' en 'In Memory Of Elisabeth Reed'. 'Don't Want You No More' is van de gelijkgetitelde debuutplaat van The Allmans en nota bene geschreven door de Brit Spencer Davis. Dickey Betts' 'Blue Sky' is van Eat A Peach uit 1972; 'Jessica' van Brothers And Sisters, het eerste album van The Allmans met nieuw werk na het overlijden van Duane Allman en Berry Oakley; en 'One Way Out' een outtake van de Fillmore-concerten, maar niet op de oorspronkelijk live-dubbelaar te vinden. Dat dondert allemaal helemaal niks, want Whipping Post maakt er een feestje van. Live At Norwegian Wood 2000 is dan ook een superieur eerbetoon omdat enerzijds de losse sfeer en het heerlijke jammen uitstekend getroffen wordt en anderzijds de muzikanten van Whipping Post ook net lekker buiten de lijntjes kleuren. Er wordt voortreffelijk en vol emotie gemusiceerd – en dat begint met de rollende Hammond in de opener 'Don't Want You No More', loopt continue door in de dubbele, syncoperende drums en de imponerende gitaar-improvisaties, om uiteindelijk te culmineren in het extatische, instrumentale hoogtepunt: 'In Memory Of Elisabeth Reed'
Wat moeten de Noren voldaan geweest zijn na zo'n verbluffend optreden en wat is het geweldig voor de Allman Brothers-fan dat dit optreden voor eeuwig is vastgelegd. En zoals het een tribute-band betaamt: Dedicated to the memory of Duane Allman en Berry Oakley.

Don't Want You No More/Whipping Post / Blue Sky/One Way Out / Jessica / Statesboro Blues / In Memory Of Elisabeth Reed

maandag 2 juli 2012

Hans Chew | Tennessee & Other Stories




Eerlijk gezegd roept zijn naam bij mij het beeld op van een schlagerzanger uit het Zwarte Woud, maar de heerlijke werkelijkheid is dat Hans Chew een fantastisch zingende pianist is uit Brooklyn, New York. Het lijkt erop dat hij met een paar goeie vrienden naar de Catskills is afgereisd om in Woodstock de tijden van Music From Big Pink te doen herleven. Dit geweldige Tennessee & Other Stories klinkt namelijk als een totaal vergeten countryrock-klassieker uit de vroege jaren zeventig. Chew heeft bovendien het lumineuze idee gehad om de hele zwik op dik vinyl te laten persen, en zie hier: een retro-klassiek meesterwerkje. Hans Chew speelt bijna alles zelf: drums, gitaar, orgel en fenomenaal barrelhouse-piano, af en toe komt er hulp van elektrische gitaar, pedal steel, banjo of saxofoon. Samen reizen ze van Woodstock door naar de rhythm & blues en countrysoul van het Diepe Zuiden, denk Delaney & Bonnie. Rammelend en losjes gespeeld, songs als Old Monteagle & Muscadine (Tennessee Part One), I Would There Was A Train (Tennessee Part Three) en Queen Of The Damned Blues zijn kleine wondertjes van spelplezier en muzikaliteit. Onheilspellend kan het ook, getuige de duistere broei van Magnet Moon en de tergend dreigende cover van Tim Rose's Long Time Man. Met de ouderwetse klaphoes op schoot en de dansende naald in het zicht is het een verdomd genoegen te luisteren naar dit Tennessee & Other Stories, een toekomstige countryrock-klassieker, wat ik je brom. De langspeler is geperst in een gelimiteerde oplage van 500 en ook als download verkrijgbaar.


Old Monteagle & Muscadine (Tennessee Part One) / Carry Me, Bury Me (Tennessee Part Two) / I Would There Was A Train (Tennessee Part Three) / New Cypress Grove Boogie / Long Time Man / Forever Again / Queen Of The Damned Blues / Magnet Moon / Words & Music / Only Son