zaterdag 30 juni 2012

Alquin | Nobody Can Wait Forever

Opgericht door studenten aan Technische Hogeschool van Delft wordt Alquin vaak gezien als de studentikoze, intellectuele afdeling van de Nederpop. Het is waar dat Alquin aanvankelijk naam maakt met complexe, jazzy, voornamelijk instrumentale muziek, maar de groei van de band laat een fascinerende ontwikkeling zien naar transparante symfonische rock. Maar dat gebeurt pas in 1974, drie jaar nadat Ferdinand Bakker (gitaar, piano), Job Tarenskeen (zang, saxofoon), Dick Franssen (toetsen) en Ronald Ottenhof (dwarsfluit, saxofoon) Treshold Fear oprichten, welke naam gewijzigd wordt in Alquin – naar de repetitieruimte van de band in het Alcuinklooster. Drummer is dan Paul Westrate en bassist Hein Mars. De band wint in Nederland aan populariteit na de albums Marks (1972) en het in Engeland opgenomen The Mountain Queen (1973), en een optreden op Pinkpop. Ook gaat Alquin op tournee door het buitenland als voorprogramma van Golden Earring en The Who. Maar Alquin ondergaat een metamorfose als in 1974 Michel van Dijk leadzanger wordt en de progrock van de begin jaren zeventig wijkt voor een meer directe rockbenadering.
Dat blijkt uit het derde album, Nobody Can Wait Forever, dat in december 1974 in de Rockfield Studios in Wales wordt opgenomen met producer Rodger Bain. De gedragen, symfonische albumopener 'New Guinea Sunrise' zet de toon voor een melodieus en atmosferisch album – gestoken is in een klaphoes met daarop afgebeeld het treinstation van Haarlem en waarvan de titel verwijst naar het vertrek van drummer Paul Westrate. Hij wordt halverwege de opnamen vervangen door saxofonist Tarenskeen. Melodieus en transparant klinken de lange albumtracks 'Stranger', 'Darling Superstar' en 'Revolution's Eve', al blijven symfonische elementen als uitgebreide instrumentale passages en de vloeiende wisselwerking tussen de instrumenten deel uitmaken van het avontuurlijke bandgeluid dat is vormgegeven door componist Ferdinand Bakker. Bakker is voorts een veelzijdig gitarist die met bijtende en lyrische solo's wedijvert met dwarsfluit, tenorsax en Franssens warm rollende Hammond. Met het compact rockende 'Wheelchair Groupie' heeft Alquin een potentiële hitsingle in huis, die helaas niet verder komt dan de tipparade. Nobody Can Wait Forever doet het beter; het album bivakkeert drie maanden in de lp-lijsten en wordt zelfs door de Amerikaanse vestiging van Polydor aldaar uitgebracht. Een Amerikaanse tournee komt echter niet van de grond. Na Best Kept Secret realiseren de Alquin-leden zich dat ze hun grenzen in Nederland bereikt hebben: in 1977 verschijnt het slotakkoord, een verzamelalbum met de veelzeggende titel Crash.

New Guinea Sunrise: a. Sunrise b. Wake Me Up / Mr. Widow / Stranger: a. Stranger b. You Might As Well Fall / Darling Superstar / Farewell, Miss Barcelona / Weelchair Groupie / Revolution's Eve: a. Revolution's Theme b. Nobody Can Wait Forever

The Redwalls | Universal Blues

Universal Blues is een tamelijk overrompelend debuut van vier jonge adolescenten die erin slagen het rock-‘n-roll-wiel opnieuw uit te vinden. The Redwalls, uit Deerfield, Illinois, zijn overigens ook alweer relatief snel opgebrand, want na het debuut in 2003 voor indielabel Undertow is het na twee teleurstellende albums over en uit voor het talentvolle kwartet.
Het is vaker vertoond, maar hier zijn vier knapen – bas, drums, gitaar, vocalen, vocalen en vocalen – die zonder steun van het grote geld een dampende en kokende schijf op de wereld loslaten. The Redwalls hebben hun oren goed te luisteren gelegd bij de garagerock van The Standells en The Electric Prunes, maar hebben ook een fikse dosis blanke rhythm and blues – denk aan Dr. Feelgood en The Red Devils – in hun ultra-pittige cocktail gestopt. The Redwalls zijn primitief – met veel treble en reverb – en tegelijk helemaal retro-chique. En als het kwartet ook nog eens meermalen klinkt als The Beatles die à la White Album terugkeren naar hun rock-‘n-roll-roots en en passant Rubber Soul nog eens dunnetjes overdoen, is het helemaal áf. Universal Blues kent hoogtepunten in de Beatles-jengel van 'Colorful Revolution', 'de soulslijper 'How The Story Goes' en de werkelijk messcherpe cover van ZZ Tops ‘Balinese’. Psych-bluesrocker ‘What A Shame’ – verrijkt met jengelend orgeltje – is de absolute kraker, compleet met adembenemende gitaarbreak. Dit jonge en tomeloze kwartet levert kortom met Universal Blues een weergaloos debuut af.
Na Universal Blues gaan de deuren wijd open voor The Redwalls: een contract bij major Capitol, twee keer Lollapalooza, optredens bij David Letterman en Jay Leno en de goedkeuring van Liam Gallagher. Dit genereert succes, maar de bijproducten hiervan zijn twee matige, onbezielde langspelers. Eind 2008 is de koek dan ook op. Wat overblijft is Universal Blues: een ultieme en geslaagde poging 40 jaar rock-‘n-roll te vangen in een krappe 40 minuten.

Colorful Revolution / You’ll Never Know / It’s Alright / Speed Racer / How The Story Goes / It’s Love You’re On / What A Shame / Home / Balinese / I Just Want To Be The One / Universal Blues

donderdag 28 juni 2012

Radar Bros. | Radar Bros.

Wat Radar Bros. uniek maakt is de vreemde combinatie van americana en psychedelica; van western sferen en jaren zeventig Pink Floyd; van alt.country en Mercury Rev. Beeldend en cinematografisch ontrolt zich via de muziek van Radar Bros. een soundtrack die lijkt toegesneden op aanrollende oceaangolven of zinderende woestijnvlakten. Zo bezien is het niet toevallig dat Radar Bros. afkomstig is uit Los Angeles. De band bestaat sinds de oprichting in 1995 uit Jim Putnam (zang, gitaar, toetsen), Senon Williams (bas) en Steve Goodfriend (drums). Radar Bros. is vooral een studioband en gebruikt voor zijn platen steevast dezelfde studio en hetzelfde procédé: in zijn eigen Skylab-studio legt Jim Putnam – zoon van de beroemde jaren vijftig producer Bill Putnam – alles tot in de kleinste details vast, waarna hij zijn vrienden Williams en Goodfriend opdraagt bas en drums in te vullen. Putnam is de studio-wizzard die zijn muzikale dromen in Skylab omtovert tot waarlijk betoverende popmuziek. Na een ep in 1995 verschijnt een jaar later het zelfgetitelde debuutalbum op Restless Records. Het heeft slechts een bescheiden impact op pers en publiek – en in feite is dat geheel in lijn met de vloeiende, zachtaardige muziek op Radar Bros. De composities van Putnam zijn bedrieglijk eenvoudig en uitzonderlijk transparant; diens stem is louterend en fluweelzacht. In een serene tred bewegen superieure liedjes als 'Lose Your Face Again', 'Wise Mistake Of You' en 'We're Over Here' zich voort op het ritme van een trage hartenklop. Datzelfde luie tempo domineert ook de andere songs op dit uiterst consistente debuut, waarbij op 'Capital Gain', 'Supermarket Pharmacy' en 'Distant Mine' bovendien ijle gitaarsolo's worden gelanceerd. Maar altijd blijven de liedjes spaarzaam uitgevoerd en van een feeërieke pracht, wat zelfs in bijzondere mate geldt voor het fantastische 'Stay', dat ondanks de zonder meer subtiele climax volledig in harmonie blijft met de structuur van het liedje. De overtreffende trap van Putnams intense maar tegelijk ontspannen muzikale trip is de zinderende afsluiter 'Goddess', die niet had misstaan op Pink Floyds Meddle, maar toch ook weer pure zongebleekte Westcoast-americana is. Razendknap is dit zelfgetitelde debuut van Radar Bros., een oordeel dat zijn bevestiging ziet in de ijzersterke opvolgers The Singing Hatchet (1990) en And The Surrounding Mountains (2002). Tezamen een sublieme trilogie; ondergewaardeerd maar ook onweerstaanbaar.

Lose Your Face Again / Capital Gain / Wise Mistake Of You / Stay / Supermarket Pharmacy / On The Floor / We're Over Here / Distant Mine / Underwater Culprits / This Drive / Take Stuff / Goddess

woensdag 27 juni 2012

Airbag | Identity

De vijf jonge Noren uit Oslo hebben het slim gespeeld. Ten eerste hebben ze voor een naam gekozen die vooral aan Radiohead-liefhebbers appelleert; ten tweede hebben ze, om een publiek te bereiken, hun ep's gratis als download ter beschikking gesteld. Een jaar na de oprichting in 2005 laat Airbag – een song van O.K. Computer – via hun website de ep Sounds That I Hear het levenslicht zien, in 2007 gevolgd door de ep Safetree. Ase Tostrup (zang), Björn Riis (gitaar), Jörgen Hagen (toetsen), Anders Hovdan (bas) en Joachim Slikker (drums) bereiken er, gezien de 200.000 downloads, een groot publiek mee, wat in 2008 leidt tot een platencontract.
Airbag brengt het merendeel van de songs van de ep's in heropgenomen en geremixte versies samen op de debuut-cd die in 2009 verschijnt. Identity is dan ook een schitterende staalkaart van Airbags kunnen. In weerwil van de Radiohead-associatie klinkt Airbag minder experimenteel en traditioneler; en lijkt haar inspiratie veeleer te halen uit de atmosferische postpunk van de jaren tachtig en meer nog uit de Wish You Were Here-periode van Pink Floyd. Ruimtelijke, gedragen composities met een onmetelijk zwevend vermogen vullen het wonderlijk melodieuze Identity, dat opengebroken wordt door de sfeervolle instrumental 'Prelude'. In de resterende zeven tracks klieven de sprankelende gitaarnoten als zonnestralen door het wolkendek; elke song raakt de ziel. 'No Escape', 'Safe Like You', 'Steal My Soul' en 'Feeling Less' bezitten wonderschone melodieën, bescheiden, warmbloedige toetsenpartijen en zijn doordrenkt van weemoed. Maar het meest bijzonder is Riss' opzienbare gitaarspel, dat fantastische, beeldende, op trage vleugels wegwiekende gitaarsolo's in de beste David Gilmour-traditie genereert. De epische solo's tillen Identity hoog op en laten deze fenomenale debuutplaat welhaast het aardse ontstijgen. Airbags debuut, dat voor neo-prog door moet gaan, is technocratisch noch ingewikkeld, maar wel transparant, organisch en uitermate melancholiek – dat bewijst het lyrische albumhoogtepunt 'Colours' op imponerende wijze.
Airbag wordt terecht een gouden toekomst voorspeld; een internationale doorbraak is op basis van de kwaliteit van Identity louter een kwestie van tijd.

Prelude / No Escape / Safe Like You / Steal My Soul / Feeling Less / Colours / How I Wanna Be / Sounds That I Hear

dinsdag 26 juni 2012

Brett Detar | Bird In The Tangle




Gelijk maar voor de downloaders: Bird In The Tangle is gratis te downloaden op http://www.brettdetar.com/. Ik zou het maar doen, want je haalt daarmee een schitterend stuk muziek binnen. Deze Brett Detar is een uit het goede hout gesneden singer-songwriter uit Pennsylvania, die eerder met zijn band The Juliana Theory onder contract stond bij Epic. Maar Detars leven en muzikale richting veranderde toen hij kennis maakte met de klassiekers: Johnny Cash, Gram Parsons, Townes Van Zandt, Guy Clark. En dat is te horen op zijn fabelachtige debuut-lp Bird In The Tangle, in eigen beheer uitgebracht op zijn Ravensong Records. Opgenomen in Nashville in de studio van Loretta Lynn-drummer Peter Young en opgeluisterd door sessiemuzikanten op banjo, pedal steel, Hammond en mandoline, is deze plaat een hartverwarmend statement van een ware alt.countryheld. De akoestisch-elektrische liedjes herbergen waanzinnig sterke melodieën die zich aan de binnenkant van de hersenpan vastzuigen; het lijkt wel of de liedjes jeugdvrienden zijn die je altijd al gekend hebt. 'This City Dies Tonight' is een evidente Gram-Emmylou-tranentrekker, welke Detar afsluit met de opmerking: 'We're gonna do Gram Parsons' steel songs all day'. Maar is nog zoveel meer moois in die typische, heerlijke Westcoast countryrocksfeer, zoals 'Empty House On A Famous Hill', 'It's Only The Night' en 'A Miner's Prayer'. In 'The Devil's Gotta Earn' zit een jagende banjo Detar achterna, 'Cocaine Whiskey And Heroin' is jubelende bluegrass en de ballad 'Caged Bird' genereert kippenvel. De tien compositorisch ijzersterke en voortreffelijk uitgevoerde songs die Bird In The Tangle vormen, zijn een fraai samenhangend geheel, dat ook nog eens verpakt is in een schitterende klaphoes met goudopdruk. Jawel, mijn exemplaar is van dik vinyl en nummer 182 in een serie van 500. Bird In The Tangle is in vele varianten verkrijgbaar; kijk maar eens op Detars website. Dit is werkelijk een exceptionele plaat; een aanrader heet dat.


Empty House On A Famous Hill / The Devil's Gotta Earn / It's Only The Night / Road To Ruin Woman / This City Dies Tonight / Coasts / A Miner's Prayer / Cocaine Whiskey & Heroin / Caged Bird / This World Ain't Got Nothing

maandag 25 juni 2012

The Costello Show | King Of America

Tussen 1977 en 1984 maakte Elvis Costello maar liefst negen platen. Dan is het relatief stil. De pers is niet onverdeeld enthousiast over Costello’s negende album, Goodbye Cruel World, dat gedomineerd wordt door dikke synthesizertapijten en een mislukte productie. Costello zelf evenmin: ‘I hated that record.’ Het zijn bovendien turbulente tijden voor Costello. Tussen een solotournee en een tour met The Attractions door Amerika laat Costello zich scheiden van zijn vrouw Mary, wordt de Amerikaanse supergroupie Bebe Buell zwanger van hem, raakt Costello als producer en bijna-bandlid betrokken bij The Pogues en wordt hij verliefd op de bassiste: Cait O’Riordan. Costello breekt bovendien met zijn trouwe vazallen, The Attractions. Ondertussen heeft Costello tijdens zijn Amerikaanse solotournee kennisgemaakt met de Texaan T-Bone Burnett. Ze raken bevriend en vormen The Coward Brothers, die in januari ’85 in Los Angeles de frisse countryrock-single ‘The People’s Limousine’ opnemen. Gestimuleerd door de aardse, akoestische sound die Burnett neerlegt, keert ook Elvis Costello terug naar de kern van zang en akoestische gitaar. In L.A., in de Sound Factory-studio, neemt Costello in de geest van Burnett een aantal naakte, ruwe demo’s op. Een half jaar later keert Costello terug naar Los Angeles om met T-Bone Burnett aan de opnamen te beginnen van King Of America, Costello’s onvervalste americana-plaat. In verschillende sessies, in verschillende studio’s en met verschillende begeleidingsbands neemt Costello zijn kale en indringende songs op. Met Elvis Presleys begeleidingsband – James Burton op gitaar, Jerry Scheff op bas en Ron Tutt op drums – neemt Costello in een paar uur ‘American Without Tears’, Our Little Angel’ en ‘The Big Light’ op. Met de nog beroemdere studiocats Earl Palmer (drums) en Ray Brown (bas) ‘Poisoned Rose’ en de rhythm & blues-cover ‘Eisenhower Blues, maar de meeste songs van King Of America komen op het conto van The Confederates: bassist T-Bone Wolk, drummers Mickey Curry en Jim Keltner, pianist Tom Canning en organist Mitchell Froom. Ze zijn verantwoordelijk voor prachtige opnamen als ‘Brilliant Mistake’, ‘Jack Of All Parades’ – een liefdesverklaring aan Cait O’Riordan – en een geweldige uitvoering van ‘Don’t Let Me Be Misunderstood’. The Attractions mogen dan – zeer tegen hun zin – nog even opdraven voor ‘Suit Of Lights’. Het meesterlijke hoogtepunt van King Of America, is echter ‘Little Palaces’ waarin niet alleen Costello’s zang – vóór in de mix en zeer zelfverzekerd – schitterend tot zijn recht komt, maar waarin Costello zich bovendien het americana-idioom volledig eigen maakt. King Of America is een van de beste Costello-platen, al wordt deze toegeschreven aan The Costello Show Featuring The Attractions And Confederates en zijn de originele composities dit keer niet geschreven door Elvis Costello – maar door Declan Patrick Aloysius MacManus.


Brilliant Mistake / Lovable / Our Little Angel / Don’t Let Me Be Understood / Glitter Gulch / Indoor Fireworks / Little Palaces / I’ll Wear It Proudly / American Without Tears / Eisenhower Blues / Poisoned Rose / The Big Light / Jack Of All Parades / Suit Of Lights / Sleep Of The Just

zondag 24 juni 2012

Nazareth | Rampant

Toen het Nazareth eindelijk lukte een internationale hit te scoren lag het creatieve hoogtepunt van de band spijtig genoeg al achter hen. In 1976 – na jarenlang geen poot aan de grond te hebben gekregen in hitland – scoort Nazareth een wereldwijde hit met ‘Love Hurts’, een van oorsprong countrynummer dat eerder door zowel The Everly Brothers als Gram Parsons gepopulariseerd werd. De hardrock-interpretatie boort echter nieuwe gronden aan; in 1976 wordt ‘Love Hurts’ in Nederland uitgeroepen tot single van het jaar. Het grote publiek heeft er dan geen weet van dat Nazareth reeds een trio uitstekende hardrockplaten op zijn naam heeft staan. Razamanaz (1973), Loud ‘N’ Proud (1974)en Rampant (1974). De drie platen vormen een coherent drieluik, zijn vanuit dezelfde visie tot stand gekomen en zijn alle drie geproduceerd door Deep Purple-bassist Roger Glover. Rampant vormt de apotheose van Nazareths creatieve hoogtepunt. De band, opgericht in Schotland in 1968 door zanger en gilbeest Dan McCafferty, gitarist en creatieve spil Manny Charlton, bassist Pete Agnew en drummer Darrell Sweet, weet een publiek aan zich te binden doordat het de klassieke hardrock van Led Zeppelin en Deep Purple combineert met melodieuze popstructuren. Bovendien ontwikkelt Nazareth zich tot uitstekende interpreten van folk- en countrysongs en voorziet deze op kunstige wijze van aansprekende hardrock-arrangementen. Grotendeels gecomponeerd tijdens een tournee door de Verenigde Staten, brengt Nazareth op Rampant southern rock-elementen in in zijn gespierde maar poppy hardrock. Verwijzingen naar het leven on the road bepalen de tekstuele context; zowel in het opzwepende en fuzzende ‘Silver Dollar Forger’, als in de scherpe rockers ‘Jet Lag’ en ‘Shanghai’d In Shanghai’ komen veelvuldig Amerikaanse stedennamen voor. ‘Shanghai’d In Shanghai’ wordt overigens de single van Rampant, maar ‘Glad When You’re Gone’ brengt Nazareth voor de camera’s van Van Oekels Discohoek. ‘Loved And Lost’, ‘Light My Way’ en ‘Sunshine’ zijn superieure powerballads – ook daarin excellereert Nazareth. Het slotnummer is de traditionele cover: ‘Shapes Of Things’ van The Yardbirds. Maar Nazareth zou Nazareth niet zijn als dit niet op een bijzondere manier naar een climax gevoerd wordt; dit keer met psychedelische gitaren en synthesizers die klinken als straaljagers die de geluidsbarrière doorbreken. Rampant is slick en catchy, maar ook een klassieke – en ouderwetse – hardrockplaat.

Silver Dollar Forger (Parts 1 & 2) / Glad When You’re Gone / Loved And Lost / Shanghai’d In Shanghai / Jet Lag / Light My Way / Sunshine / Shapes Of Things / Space Safari

zaterdag 23 juni 2012

The Left Banke | Too

Michael Lookofsky is een muzikaal wonderkind met een dominante vader. De vader, een klassiek getrainde violist, is eigenaar van een opnamestudio in New York. Zoon Michael heeft zich bekwaamd in het spelen op klavecimbel, spinet en piano. In 1965 ontmoet hij in de studio van zijn vader Steve Martin en Tommy Finn. Finn kent een drummer, George Cameron, en The Left Banke is geboren. Harry Lookofsky wordt manager van de band, brengt deze onder bij Smash Records, en wil ze louter Beatles-covers laten spelen. Maar zoon Michael – die zich voortaan Michael Brown gaat noemen – verzet zich en gaat zelf liedjes componeren die zijn klassieke invloeden paren aan de rock-‘n-roll-spirit van de overige bandleden.
De eerste Brown-compositie die The Left Banke in 1966 opneemt is direct al een klassieker: ‘Walk Away Renée’ – in Nederland in 1968 een top 20-hit voor The Four Tops. Harry Lookofsky heeft talloze musici de studio ingeloodst om The Left Banke een orkestrale sound te geven, zoals blijkt op de volgende single van de band, het eveneens klassieke ‘Pretty Ballerina’. De debuut-lp Walk Away Renée/Pretty Ballerina wijkt anno 1967 af van het gangbare – nauwelijks hoorbare gitaren, in de plaats daarvan volop klavecimbels, strijkers en koper. De verplichte tournee volgt, maar Brown blijft achter in de studio. Hij beschouwt The Left Banke als zijn bezit en brengt de single ‘Ivy Ivy’ uit. De rest van de band vindt dat ook en dus bestaan er twee Left Banke’s. Voor een korte tijd wordt de ruzie bijgelegd; lang genoeg om de wederom prachtige Brown-compositie ‘Desiree’ als single uit te brengen. Maar dan vertrekt Michael Brown opnieuw, evenals gitarist Rick Brand. Zanger Steve Martin, bassist Tom Finn en drummer George Cameron gaan met behulp van gitarist Tom Feher en producer Paul ‘Lemon Piper’ Leka werken aan de tweede Left Banke-plaat. Niet alleen de hoes – het trio in caleidoscoop afgebeeld in 18e eeuwse kostuums – van Too is barok; de muziek is pure psychedelische barok. Strijkers vliegen af en aan, vreemde geluiden steken de kop op, bewerkte gitaren en orgels dwarrelen vrijelijk door de liedjes heen. Too is qua geluid het debuut in overtreffende trap. Het licht rockende ‘Bryant Hotel’ is volgepropt met banjo’s, klavecimbels en honky tonk-piano’s, waar tegenover prachtige zweverige psychedelische songs als ‘Dark Is The Bark’, ‘Sing Little Bird Sing’, ‘My Friend Today’ en ‘There’s Gonna Be A Storm’ staan. Too is wat dat betreft in vele opzichten met zijn weelderige strijkersarrangementen, massieve koperblazers en schitterende harmonieën een Oostkust-equivalent van Pet Sounds en Forever Changes. Maar dan wel zonder dat succes.
The Left Banke neemt nog een drietal nummers op, maar totaal gebrek aan aandacht van critici en publiek doet de band eind ’69 gefrustreerd uiteen vallen. The Left Banke laat met Walk Away Renée/Pretty Ballerina en Too twee fascinerende lp’s na, die het predikaat baroque-pop ten volle verdienen.


Goodbye Holly / There’s Gonna Be A Storm / Sing Little Bird Sing / Nice To See You / Give The Man A Hand / Bryant Hotel / Desiree / Dark Is The Bark / In The Morning Light / My Friend Today

donderdag 21 juni 2012

Semisonic | Feeling Strangely Fine

Sinds halverwege de jaren negentig schieten in Amerika de powerpopbands als paddenstoelen uit de grond. De mix van scherpe gitaren, melodieuze zang en vage herinneringen aan de popmuziek van de jaren zestig zorgt voor een grote populariteit bij de kids. Er zijn echter maar weinig bands die zich onderscheiden van de middelmatige bandjes-massa; Semisonic is er één van. Ze scoren in 1998 in Amerika in ieder geval een grote hit met ‘Closing Time’, een aanstekelijk poprocknummer dat zelfs in Nederland de radio haalt. ‘Closing Time’ is afkomstig van Feeling Strangely Fine, het tweede album van Semisonic. Semisonic komt voort uit Trip Shakespeare, een band uit Minneapolis, Minnesota die in de jaren tachtig startte als garagerockband en een trits interessante platen maakte, met Across The Universe (1990) als fraaie uitschieter. Gebrek aan succes deed Trip Shakespeare uiteen vallen, maar uit de as herees Semisonic, met daarin John Munson (bas, Moog, zang), Jacob Slichter (drums, zang) en Dan Wilson (zang, gitaar, toetsen). Vanuit de 400 Bar in Minneapolis begint de ster van Semisonic steeds helderder te stralen in het Midwesten. De debuut-cd Great Divide is al een mooie plaat, maar is welbeschouwd slechts de bescheiden voorbode van de opvolger, Feeling Strangely Fine. Geproduceerd door Nick Launay en gemixt door zowel Bob Clearmountain als Jack Joseph Puig is Feeling Strangely Fine een welhaast perfecte powerpop-cd met een kristalheldere en ook wel commerciële sound. Het verklaart voor een deel het succes van Semisonic, met daarbij in acht genomen dat het vakmanschap van componist Dan Wilson een fiks aantal parelende popsongs oplevert. Klassieke powerpopsongs als ‘Secret Smile’ en ‘Singing In My Sleep’ worden terecht hits, terwijl mooi opgebouwde liedjes als ‘Made To Last’, ‘DND’ en ‘This Will Be My Year’ bewijzen dat Wilson een vaardige pen van liedjesschrijven heeft. Wilson is bovendien een inventief gitarist die de weeping sound van George Harrison perfect nabootst, zoals in het fraaie ‘Never You Mind’. De songs zijn verrijkt met orgel, piano, ouderwetse synthesizers en een strijkerskwartet, waardoor Feeling Strangely Fine gerust beschouwd mag worden als een van de betere powerpopplaten van de jaren negentig. Dat bewijs wordt in ieder geval geleverd doordat Feeling Strangely Fine in Amerika meer dan een miljoen keer over de toonbank gaat en dat Semisonic, met een zekere vertraging, zelfs in 2001 op Pinkpop geprogrammeerd staat. Dit alles verschaft Feeling Strangely Fine een uitstekende reputatie; die van een klassieke powerpop-cd.


Closing Time / Singing In My Sleep / Made To Last / Never You Mind / Secret Smile / DND / Completely Pleased / This Will Be My Year / All Worked Out / California / She Spreads Her Wings

woensdag 20 juni 2012

John Mayer | Born And Raised




Een argeloze luisteraar maakt van Born And Raised iets van een retro-klassiek Westcoast countryrock-album van een onbekende singer-songwriter. Dat is verkeerd geoordeeld. Born And Raised is namelijk de vijfde cd van de mainstream-popster John Mayer. Mayer heeft jarenlang de wereld aan zijn voeten, heeft gigantische successen met zijn sexy appeal, commerciële albums en stadionconcerten. Hij raakt daarbij ook een beetje de weg kwijt, zeker als hij in 2010 in een interview racistische en seksistische opmerkingen maakt over zijn beroemde vriendinnetjes. Het gevolg is dat Hollywood hem uitkotst. Als reactie daarop verkoopt Mayer zijn huizen in Los Angeles en New York, zet een cowboyhoed op en verhuist naar het ruige Montana. En daar voltrekt zich een soort van wedergeboorte, want naast de inmiddels onafscheidelijke cowboyhoed laat Mayer haar en een vlassig baardje groeien, trekt mocassin-laarzen en een suède jack met franjes aan en dompelt zich muzikaal onder in de seventies Westcoast-countryrock. Opeens is John Mayer een retro-muzikant die schaamteloos teruggrijpt op de gouden jaren van de Westcoastpop. Dat lijkt een logische consequentie, want op Born And Raised heeft Mayer de beschikking over zeer gereputeerde hulptroepen: producer Don Was, pedal steel-icoon Greg Leisz, Allman Brothers-toetsenist Chuck Leavell en de harmoniezang van David Crosby en Graham Nash. Opener 'Queen Of California' is gelijk raak, want niet alleen worden zowel Joni Mitchell als Neil Young ge-namedropt (Looking for the sun that Neil Young hung / After the gold rush of 1971), maar ook is het liedje overduidelijk gemodelleerd naar Gregg Allmans 'Midnight Rider' – waar overigens dezelfde Chuck Leavell de toetsen berooerde. Op Born And Raised doet John Mayer overduidelijk afstand van zijn eerdere imago; het album lijkt in niets op de voorgaande albums maar eerder op een logische vervolg op Neil Youngs Harvest of Jackson Browne's Too Late For The Sky. Born And Raised herbergt onder meer in 'Shadow Days', 'Whiskey, Whiskey, Whiskey', 'A Face To Call Home' en het titelnummer prachtige liedjes die tezamen zorgen voor een sfeervol en geslaagd album. John Mayers koerswijziging mag dan niet oorspronkelijk zijn, vooralsnog komt de retro-troubadour uiterst geloofwaardig over. Born And Raised is niet alleen een verrassend album uit onverwachte hoek, maar ook op zichzelf beschouwd – gelijk bijvoorbeeld Jonathan Wilson en Dawes – een fraaie contemporaine Westcoast-plaat.

Queen Of California / The Age Of Worry / Shadow Days / Speak For Me / Something Like Olivia / Born And Raised / If I Ever Get Around To Living / Love Is A Verb / Walt Grace's Submarine Test, January 1967 / A Face To Call Home / Born And Raised (Reprise)

dinsdag 19 juni 2012

Jay Farrar | Sebastopol

Na vier platen met Uncle Tupelo en drie met Son Volt rukt Jay Farrar zich los van het bandconcept. Farrar wil zonder de dwingende aanwezigheid van bandleden nieuwe songs schrijven; wil songs schrijven die niet per se live hoeven te worden uitgevoerd. Farrar experimenteert met ongewone toonzettingen en construeert zodoende de skeletten voor zijn nieuwe songs. Producer John Agnello helpt Farrar bij het verder vormgeven van zijn composities. In de bloedhete zomer van 2000 nemen Farrar en Agnello hun intrek in een tot primitieve opnamestudio omgebouwd fabrieksgebouw in Millstadt, Illinois. De jonge vader Jay Farrar wil dicht bij huis blijven, want opgegroeid in het nabijgelegen Belleville, en slaat het aanbod van Agnello af in diens professionele studio aan de Oostkust op te nemen. Vanwege het lawaai in de fabriek zijn Farrar, Agnello, ex-Bottle Rockets-bassist Tom Ray en Superchunk-drummer Jon Wurster noodgedwongen de songs in de hete nachturen in te spelen. Het mist zijn invloed niet op de broeierige songs en de vervreemdende sfeer op Farrars solo-album, al is dit wellicht nog meer toe te schrijven aan de bemoeienis van multi-instrumentalist Steven Drozd, bekend van The Flaming Lips. Het zal nog een jaar duren voordat Jay Farrar zijn album weet onder te brengen bij een platenlabel, maar de voorbode ervan, een dwingende uitvoering van Alexander Spence’s ‘Weighed Down’ op de tribute-cd More Oar, is indrukwekkend. Sebastopol, vernoemd naar een stadje in Noord Californië, verschijnt op 25 september 2001 en blijkt een gecompliceerd album dat als niets anders dan als alt.country kan worden omschreven. Steven Drozd heeft met behulp van elektronica voor een spookachtig en atmosferisch decor gezorgd dat wonderwel past bij de country-benadering van Farrar. Dit laatste, weemoedig en poëtisch, komt fraai tot uitdrukking in ‘Outside The Door’, met slidespel van Kelly Joe Phelps, en in de klassiek klinkende roadsong ‘Barstow’, waarin de tweede stem voor rekening komt van Gilian Welch en David Rawlings bijdraagt op lapsteel. Het bonte gezelschap – met ook nog Centromatic-drummer Matt Pence, broer Dade Farrar op staande bas en Agnello op gitaar – biedt Jay Farrar de gelegenheid om op ontspannen wijze en met gebruikmaking van zijn unieke sonore stemgeluid een collectie klassesongs voor het voetlicht te brengen. Sebastopol is zeer afwisselend met popsongs als ‘Clear Day Thunder’ ‘Feed Kill Chain’ en ‘Vitamins’, en de rockers ‘Voodoo Candle’ en ‘Damn Shame’. Weergaloze ballads als ‘Dead Promises’ en ‘Damaged Son’ verkrijgen een extra dimensie door Drozds ijle synthesizer, al brengt het puur-traditionele en indringende ‘Drain’ de meeste ontroering teweeg. Sebastopol is het ware bewijs van de kwaliteiten van Jay Farrar, die zich revancheert ten opzichte van de zwakkere Son Volt-albums en zich weer de gelijke mag noemen van Jeff Tweedy, zijn voormalige Uncle Tupelo-kompaan. Zo bezien is het dromerige, doch urgente Sebastopol Jay Farrars zeer geslaagde meesterproef.
Feel Free / Clear Day Thunder / Voodoo Candle / Barstow / Damn Shame / Damaged Son / Prelude (Make It Alright) / Dead Promises / Feed Kill Chain / Make It Alright / Fortissimo Wah / Drain / Different Eyes / Outside The Door / Equilibrium / Direction / Vitamins

maandag 18 juni 2012

Jobriath | Jobriath



Nauwelijks twee jaar na haar glorieuze verschijning vertoonde het glamrockbouwwerk de eerste scheuren. De smaakmakers ontdekten nog niet ontgonnen terrein en de volgers losten op in het niets. Nog eenmaal zou de wereld kennismaken met een nieuwe glamrockster. Vanuit New York werd dit creatuur gelanceerd. ‘Jobriath is a combination of Dietrich, Marceau, Nureyev, Tchaikovsky, Wagner, Nijinsky, Bernhardt, an astronaut, the best of Jagger, Bowie, Dylan, with the glamour of Garbo,’ zo sprak zijn manager in ronkende bewoordingen. Jobriath dus, een aan bier verslaafde anorexia-patiënt. Met een geldverslindende promotiecampagne werd het verschijnsel geïntroduceerd. Elektra gooide er een half miljoen tegenaan en met Eddy Kramer (o.a. Jimi Hendrix) werd Jobriaths debuut opgenomen in de Electric Ladyland Studios. De plaat kwam uit in oktober ’73, en kreeg in Amerika goede kritieken. Op dat moment had Jobriath nog geen noot live gespeeld. Pas in 1974 was de man/vrouw in The Midnight Special live te bewonderen. Ook in Nederland werd toen voor het eerst vernomen van het androgyne schepsel, en wel in Toppop. Aan het eind van de wekelijkse uitzending werden vijf fragmenten vertoond waarop je je stem kon uitbrengen zodat deze die week erop volledig werden uitgezonden. En daar stond hij, een witgeschminkte Pierrot in een hoepelpak, en hij zong I’Maman. I am a man verstond ik, maar of hij dat werkelijk was, was nog maar de vraag, want vrouwelijker waren de met lippenstift en mascara toegeruste rocksterren zelden te zien geweest. Door een ingenieuze constructie kon Jobriath zich bevrijden van het uit vier fuiken bestaande pak. Het pak gleed op de grond en onthulde een poedelnaakt wezen, althans dat dacht ik, want op dat moment was het fragment afgelopen. Geheid dat die week erop, uitverkoren door puberend Nederland, Jobriath in volle glorie te bewonderen was. Mijn opwinding werd beloond, tenminste, wat het nummer betreft; ‘I’Maman’ is een klassieke rocksong, nog steeds. En wat dat pak aangaat, het zat er wel in; eronder zat een semi-doorzichtig speelpakje. Niks naakt dus. Het Veronica weekblad wijdde een artikel aan hem met paginagrote foto’s van het optreden – waaronder een van Jobriath in het flinterdunne stoeipakje. Op de foto’s is ook gitarist Peter Frampton te herkennen die toen aan de vooravond stond van zijn grote succes. Hoezeer Jobriath het ook moest hebben van zijn visuele verschijning en zijn eendimensionale gimmick, het gelijknamige debuut is niettemin een monumentale en barokke glamplaat, met over het algemeen sterke nummers. Jobriath knauwt en bralt in de beste New-Yorkse traditie, de instrumentatie is een combinatie van rock, soul en music-hall en een toonbeeld van hoe de muzikale melting pot was in het opwindende begin van de jaren zeventig. De ballads, met name ‘Blow Away’ en ‘Morning Starship’, imponeren door een Rundgrensiaanse inventiviteit en een gejaagde rocksong als ‘Rock Of Ages’ had niet misstaan op Ziggy Stardust. ‘I’Maman’ bovendien, beschouw ik als een klassieker in het drieminutenplus-genre.
Jobriath was echter snel opgebrand. In 1974 verscheen de ronduit slechte opvolger Creatures Of The Street en ging hij met The Creatures toeren. Nog tijdens de tour was het over; ruzie met manager Jerry Brandt en een lege portemonnee. Jobriath implodeerde.
Journalist Rob Cochrane bereidt al jarenlang een biografie voor, en Jobriaths platen zijn inmiddels op cd uitgebracht. Voor Bruce Campbell, alias Jobriath, is de hernieuwde aandacht echter te laat. In 1983 bezweek hij aan AIDS.
Take Me I’m Yours / Be Still / World Without End / Space Clown / Earthling / Movie Queen / I’Maman / Inside / Morning Star Ship / Rock Of Ages / Blow Away

zondag 17 juni 2012

Bob Mould | Workbook

'Sunspots', een mooie, pastorale instrumental opent het eerste solo-album van Bob Mould. En dat is nogal verrassend, want Mould was de brullende zanger en gitarist van Minneapolis hardcorepunkers Hüsker Dü. Na zes jaren van drank en drugs, zes studio-lp's, de zelfmoord van manager David Savoy en een moeizame, heftige relatie met Hüsker Dü-drummer Grant Hart, vindt Mould het in februari '88 welletjes. Hij bevrijdt zich van het langdurige contract met Warners en trekt zich terug op zijn recent aangekochte boerderijtje, zo'n 100 km van New York. Mould keert terug naar de eenvoud en soberheid van het platteland, kiest het isolement, verzorgt zijn kippen, luistert naar klassieke muziek en Appalachen-folk – en schrijft het materiaal voor zijn eerste solo-album. Bij toeval komt Mould in contact met drummer en producer Anton Fier (The Feelies, Pere Ubu, Golden Palominos), die voor hem een band samenstelt met naast Fier Pere Ubu-bassist Tony Maimone en celliste Jane Scarpantoni. Met hulp van engineer Lou Giordano nemen Mould en zijn studioband in onder meer Prince's Paisley Park-studio's in Minneapolis de tracks op voor zijn solodebuut Workbook. Gezien de omstandigheden – Moulds retraite op het platteland – is het geen wonder dat Workbook een stemmig, introspectief en folky karakter heeft. Niet alleen 'Sunspot' weerspiegelt dat; ook het volgende – prachtige – nummer 'Wishing Well' vangt aan met rinkelende akoestische gitaar en sfeervolle cello, al wordt dit halverwege ruw verstoord door Moulds overweldigende gitaarsolo. Deze stijl, van sfeervolle akoestische gitaar en cello, gecombineerd met een stuwende ritmesectie en elektrische gitaar, is de rode lijn op Workbook, want keert terug in aan R.E.M. herinnerende serie fraaie folky rocksongs als 'Heartbreak A Stranger', 'See A Little Light' en 'Poison Years' – Bob Moulds afrekening met de tropenjaren met Hüsker Dü. Workbook vindt zijn landelijke apotheose in 'Dreaming, I Am' – Chicken understands that fox so well / Over the fence and down the field / Runs that fox so sly – waarin de buitenmens Mould aan het woord is en zichzelf begeleidt op mandoline, akoestische en elektrische gitaar. Workbook is een bijzonder fraai album, waarop Bob Mould, de eens schreeuwerige, drammerige punker, zich laat kennen als een gevoelsmens die weet te raken met een even intiem als intens folky rockalbum.
Sunspots / Wishing Well / Heartbreak A Stranger / See A Little Light / Poison Years / Sinners And Their Repentances / Brasilia Crossed With Trenton / Compositions For The Young And Old / Lonely Afternoon / Dreaming, I Am / Whichever Way The Wind Blows

donderdag 14 juni 2012

Demian | Demian

Als Lelan Rogers' Texaanse International Artists-label in elkaar klapt, vertrekken de kerels van Bubble Puppy naar Los Angeles. Via het bevriende Steppenwolf vinden de psychedelische rockers onderdak bij ABC/Dunhill. Onder de nieuwe naam Demian verschijnt in 1971 het gelijknamige album dat live is opgenomen in de fameuze.Record Plant-studio. De jaren zestig psychedelica heeft op Demian plaatsgemaakt voor spetterende jaren zeventig hardrock. Demian klinkt strak en lenig, en heeft veel aandacht voor compacte, melodieuze gitaarsongs waardoor het album bij tijd en wijl neigt naar bijzonder avontuurlijke powerpop. Er is geweldig fraaie samenzang in 'Todd's Tune' en er zijn ook countryrock-harmoniëen in 'No More Tenderness', maar het zijn vooral de superbe twin-lead gitaarpartijen die het voortreffelijke, maar volslagen onderschatte Demian overheersen. Een jaar later is Bubble Puppy/Demian ter ziele.
Face The Crowd / Windy City / Love People / Coming / Todd's Tune / No More Tenderness / Are You With Me Baby? / Only A Loner

woensdag 13 juni 2012

The Chameleons | Script Of The Bridge

The Chameleons verschijnen rijkelijk laat op het poppodium. Hun atmosferische postpunk is voor een deel dan ook niet origineel omdat vergelijkbare Britse bands als Echo and the Bunnymen, The Sound, The Teardrop Explodes en Scars al in 1980/1981 debuteren met sterke albums. The Chameleons worden pas in 1981 opgericht in Middleton, een voorstad van Manchester, door zanger/bassist Mark Burgess, de gitaristen Dave Fielding en Reg Smithies, waarna later drummer John Lever toetreedt. Getekend door major Epic zijn The Chameleons in 1982 direct redelijk succesvol met de single 'In Shreds', geproduceerd door Steve Lillywhite. Maar problemen met Epic doet de band overstappen naar indielabel Statik, voor wie zij met metal-producer Colin Richardson hun debuut-lp Script Of The Bridge opnemen.
Het album, uitgebracht op 1 augustus 1983, kenmerkt zich door een massieve, maar heldere sound die gedomineerd wordt door beukende drums en rinkelende, tinkelende en galmende gitaren. De dramatische zang van Burgess en de ijle synths doen de rest: postpunk tussen doem en hoop; donker, geladen, sferisch. De songs jakkeren, licht dansbaar, in een stevig tempo voort: 'Don't Fall', 'Up The Down Escalator', 'Pleasure And Pain' en 'Paper Tigers'. Net even trager, maar des te gepassioneerder, klinken 'Here Today' – een eerbetoon aan John Lennon – het fantastische 'Second Skin' en de epische, gedragen afsluiter 'View From A Hill'.
Script Of The Bridge is een laatkomer tussen de grote postpunkplaten (Boy, Crocodiles, From The Lion's Mouth), maar is niet per se minder, want broeierig, ruimtelijk en gevuld met stevige gitaren. Niettemin gaat het grote, wereldwijde succes jammerlijk aan The Chameleons voorbij, hoewel een gelijksoortige passie en atmosferische galm andere bands (U2, The Cult, Simple Minds) dat wel brengt. Een mooi oeuvre – What Does Anything Mean? Basically? is een sterke opvolger – van een geweldige band is alles wat rest – en ook alles wat ertoe doet.
Don't Fall / Here Today / Monkeyland / Second Skin / Up The Down Escalator / Less Than Human / Pleasure And Pain / Thursday's Child / As High As You Can Go / A Person Isn't Safe Anywhere These Days / Paper Tigers / View From A Hill

maandag 11 juni 2012

We Are Augustines | Rise Ye Sunken Ships



Afgaand op de hoesafbeelding zou Rise Ye Sunken Ships niet misstaan binnen de discografie van Steve Earle. Rise Ye Sunken Ships ís echter de zowel intense, poëtische als rauwe debuut-cd van We Are Augustines, waar overigens aanvankelijk geen enkel platenlabel in geïnteresseerd leek. We Are Augustines is een rootsrock-trio uit Brooklyn, New York dat wordt aangevoerd door de dolende muzikale zwerver Billy McCarthy. McCartney heeft zijn portie ellende wel gehad: een psychotische, verslaafde moeder en een jongere broer die het niet heeft overleefd. Zowel McCartneys moeder als broertje Billy pleegden zelfmoord. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat Billy McCartney – beïnvloed door de songs en verhalen van Dylan, Springsteen, Guthrie en Kerouac – zijn wanhoop en verdriet aanwendt voor het schrijven van aangrijpende en tegelijk robuuste americana-songs. Het instrumentarium is met gitaar, bas, drums behoorlijk rudimentair; het biedt echter wel volop ruimte voor de rasperige stem van de gekwelde McCartney. Meeslepend en imponerend zijn dan ook stevig rootsy liedjes als 'Chapel Song', 'Headlong Into The Abyss', 'New Drink For The Old Drunk' en 'Juarez' waarin Billy de duivels poogt uit te bannen: Lord I see red and I'm prayin'on my bed / I got a drunk for a mother / Got a saint for a brother. Gedreven en gejaagd is het prachtige, opnieuw aan broertje James opgedragen 'Patton State Hospital', aangrijpend de torchsongs 'East Los Angeles' en 'Barrel Of Leaves', en super-catchy 'Strange Days'. Rise Ye Sunken Ships – aanvankelijk alleen een download – is god zij gedankt in 2012 door platenlabel Oxcart herkend en erkend als een urgent rockalbum – een American Classic in feite.
Chapel Song / Augustine / Headlong Into The Abyss / Book Of James / East Los Angeles / Juarez / Philadelphia (The City Of Brotherly Love) / New Drink For The Old Drunk / Patton State Hospital / Strange Days / Barrel Of Leaves / The Instrumental

zondag 10 juni 2012

Thin White Rope | Exploring The Axis

In universiteitsstad Davis, Californië, ver buiten het gewoel van de Californische muziekindustrie, richt afgestudeerd geoloog Guy Kyser in 1982 Thin White Rope op. De band, vernoemd naar Williams Burroughs’ plastische omschrijving van het mannelijk zaad, bestaat dan verder uit gitarist Roger Kunkel, drummer Jozef Becker en bassist Stephen Tesluk. Bevriende muzikanten uit andere bands – Game Theory’s Scott Miller en True Wests Russ Tolman – produceren de eerste demo’s van de band, maar het levert geen aandacht op van de platenlabels uit Los Angeles en San Francisco. In mei 1984 neemt Thin White Rope in een lokale tweesporen-studio voor 80 dollar in acht uur 17 nummers op. Cassettebandjes van de opnamen gaan de wereld over en opeens wordt Thin White Rope ontdekt als de nieuwe loot aan de Paisley Underground-stam. Voor het kleine Rational-label neemt de band eind 1984 zijn debuutplaat op, maar de release wordt uitgesteld omdat het grote Island belangstelling heeft. Uiteindelijk lopen de onderhandelingen op niets uit – en is er ook geen release van de debuutplaat. Het indie-platenlabel Frontier biedt Thin White Rope nieuwe kansen en trekt producer Jeff Eyrich aan, met wie de band in Los Angeles hun debuut opnieuw opneemt. In september 1985 verschijnt Exploring The Axis, een intrigerend album met onheilspellende songs en surrealistische teksten, gebaseerd op de morbide fantasie van Guy Kyser die in afzondering opgroeide op een militaire proeflocatie in de Californische woestijn. De spannende opener, gefundeerd op een opzwepend marsritme, is dan ook toepasselijk getiteld ‘Down In The Desert’. Thin White Rope bezit een opzwepende, mechanische drive, met knallende drums – zonder nare nagalm – en een dubbele gitaarline-up. De hevige, venijnige feedbackgitaren van Kyser en Roger Kunkel zijn direct terug te voeren op de gitaarpirouetten van Quicksilver Messenger Service en Television. Onderscheidend is ook de huilerige, soms zelfs angstaanjagende zang van Kyser; onheilspellend zijn aankondiging van de drums in ‘The Three Song’: Come the drums! Het duistere ‘Dead Grammas On A Train’ komt dicht in de buurt van een galopperend countryritme, compleet met twangende gitaren. Maar de betoverende, sluipende desertsound van Thin White Rope met zijn sidderende psychedelische gitaren komt vooral tot uiting in weergaloze, zuigende en trekkende songs als ‘Disney Girl’, ‘Exploring The Axis’ en het zowel instrumentaal als tekstueel geestverruimende hoogtepunt ‘Atomic Imagery’. Exploring The Axis is een uitstekend debuut van een intrigerende gitaarband die in de marge zou blijven opereren. Trouw aan Frontier, ondanks een kortstondige flirt met RCA, produceerde Thin White Rope in totaal vijf zonder uitzondering uitstekende albums. In juni 1992 – tijdens een desastreuze tournee door Europa – knipt Guy Kyser het Dunne Witte Draad doormidden.
Down In The Desert / Disney Girl / Soundtrack / Lithium / Dead Grammas On A Train / The Three Song / Eleven / Atomic Imagery / The Real West / Exploring The Axis

vrijdag 8 juni 2012

Michael Head | The Magical World Of The Strands

Pech heeft Michael Head altijd als een schaduw gevolgd; het ongeluk lag altijd op de loer. Michael Head was de motor achter Pale Fountains en is de huidige frontman van Shack. Niet bepaald een indrukwekkend palmares, want wie loopt er nog warm voor de Pale Fountains en wie is er op de hoogte van het marginale bestaan van Shack? Om dezelfde reden zal Michael Heads solo-cd nauwelijks harten sneller doen kloppen. En dat zouden ze nu juist wél moeten doen; The Magical World Of The Strands is namelijk een barok en melancholiek meesterwerk, volledig ondergedompeld in kale psychedelica en georkestreerde folkpop. Een paradox wellicht, maar niettemin geheel toepasbaar op Michael Heads solo-avontuur.
Michael Head groeide samen met zijn jongere broer op in een arme wijk in Liverpool. Hun vader liet hen op jonge leeftijd naar muziek van Hank Williams luisteren, maar later ontdekten de broers de extravaganza van Bowie’s Aladdin Sane. Eind jaren zeventig wordt Michael Head fan van de Liverpool-scene, in het bijzonder van de neo-psychedelica van Teardrop Explodes. Onder deze invloed richt Michael Head de Love Fountains op, vernoemd naar een andere invloed: Arthur Lee’s Love. Als Virgin de groep tekent, wordt deze omgedoopt tot Pale Fountains. De band wordt echter gemangeld tussen producers en platenlabel, want drummachines en commerciële – lees: foute – productie ontsieren de albums van de Pale Fountains en beroven Michael Head van zijn illusies. Als de bassist van de Pale Fountains overlijdt aan een hersentumor, heft Head de band op. De nalatenschap van de Pale Fountains bestaat dan slechts uit twee geflopte lp’s. Twee jaar later richt Michael Head samen met zijn broer John Shack op. De eerste plaat flopt volledig, maar de Head-broers volharden en ontwikkelen gaandeweg een psychedelische folkrocksound die de interesse wekt van publiek en media. Waterpistol, Shacks tweede cd, voldoet aan de eigen hoge verwachtingen van Michael Head, maar dan brandt hun Londonse opnamestudio tot de grond toe af, met daarin de mastertapes van Waterpistol. Als echter Shacks producer terugkeert van een vakantie naar Amerika, blijkt dat hij een DAT-tape van de opnamen mee op reis had genomen, alleen heeft hij die achtergelaten in het dashboardkastje van de huurauto… Wonder boven wonder komt de tape boven water, maar dan gaat Shacks platenlabel failliet. Helaas duurt het nog vier jaar voordat de plaat zal verschijnen, maar in de tussentijd beleven Michael en John Head wel een muzikaal hoogtepunt als zij in 1992 levende legende Arthur Lee mogen begeleiden op zijn Britse tournee. In 1995 verschijnt Waterpistol dan eindelijk op het Schotse Marina-label, maar tegen die tijd heeft Michael Head Shack opgeheven.
Dan volgen de écht slechte jaren voor Michael Head; hij verpleegt zijn moeder die stervende is en raakt verslaafd aan heroïne. Ondanks dat Head onhandelbaar is, stelt de Franse labelbaas en fan Stephane Bismuth hem in staat een solo-cd op te nemen. Gedurende een jaar bezoekt Head, samen met een klein rockcombo – The Strands –, een fluitiste en een strijkkwartet, een Liverpoolse studio. In de studio ontluikt Heads creativiteit en gaandeweg onstaan er talloze nieuwe songs. Deze uiterst vruchtbare periode – en het vertrouwen van de man van het Village-label – leiden in 1997 uiteindelijk tot de release van The Magical World Of The Strands, een wonderlijke mengeling van orkestrale pop en folky psychedelica. Al vanaf de begintonen van ‘Queen Mathilda’ raak je als luisteraar uitermate geboeid door de wijze waarop Michael Head je de songs intrekt. De jazzy gitaar doet denken aan het spel dat Lee Underwood op Tim Buckleys platen etaleerde. Dit gevoel wordt nog versterkt door het volgende nummer, ‘Something Like You’, waarin de weemoed van de ondergaande zon op een nazomerse avond tastbaar wordt gemaakt. Dit staaltje van sublieme orkestrale pop, voorzien van een hemels refrein, is een van de hoogtepunten van The Magical World Of The Strands. ‘And Luna’ is opgetuigd met heftige rondzingende gitaareffecten, waar tegenover staat dat het door het strijkkwartet gegenereerde organische geluid – zoals in ‘The Prize’ – Heads melancholische inslag benadrukt. In ‘It’s Harvest Time’ waart de geest van Nick Drake rond, gedragen op het getokkel en getinkel van de akoestische gitaar en Leslie Roberts’ dwarsfluit. ‘Glynys And Jacqui’ vangt aan als een zweverige Westcoastsong die niet misstaan zou hebben op The Byrds’ Notorious Byrd Brothers of, jawel, Love’s Forever Changes, maar barst dan los in een heftige feedbacksolo. Opnieuw een hoogtepunt op dit subtiele meesterwerk. In het magistrale slotnummer ‘Fontilan’ komt alles – psychedelica, folkrock en kamerbrede pop – nog eens tezamen en aldus wordt The Magical World Of The Strands op magistrale wijze afgesloten. The Magical World Of The Strands is Michael Heads superieure en briljante reactie op de pech die hem al zijn gehele muzikele carrière achtervolgt. Ooit zal dit onbetwistbare meesterwerk – opgetrokken uit bittere liefdesliedjes – herkend en erkend worden.
Queen Mathilda / Something Like You / And Luna / X Hits The Spot / The Prize / Undecided (Reprise) / Glynys And Jaqui / It’s Harvest Time / Loaded Man / Hocken’s Hey / Fontilan

woensdag 6 juni 2012

Laghonia | Etcétera

Laghonia is een legendarische band in hun thuisland Peru. Midden jaren zestig rond de broers Cornejo in Lima begonnen als The New Jugglers evolueert de band onder de nieuwe naam Laghonia in 1968 tot een opwindende acidrockband. Gitaar, bas en drums zijn dan uitgebreid met een Hammond en een tweede gitarist, David Levene, een Amerikaanse knul die van straat wordt geplukt. Laghonia is dan een superieure psychedelische rockband die vloeiende, melodieuze songs produceert. Debuutalbum Glue en opvolger Etcetera worden snel en kort na elkaar opgenomen – en verschijnen beide in 1971. Het zijn fascinerende albums, waarvan Etcetera de meest vloeiende, zwevende is. De geweldige zangharmonieën ademen een Westcoast-sfeer, terwijl de rollende en fluitende Hammond beurtelings pastoraal à la The Band en geestverruimend psychedelisch klinkt. Ronduit spectaculair is het zowel lyrische als snijdende gitaarspel van Levene; hij tilt waanzinnige, traagslepende songs als 'Mary Ann', 'Everybody On Monday' en 'Lonely People' naar een nog hoger plan. Etcetera is door zang, oorstrelende melodieën, intelligente composities en superieur Hammond- en gitaarspel een magistraal rockalbum dat een van de grote meesterwerken van de Zuid-Amerikaanse rock is.
Someday / Mary Ann / I'm A Nigger / Everybody Monday / Lonely People / Speed Fever / Oh! Tell Me Julie / It's Marvelous

maandag 4 juni 2012

The Electric Hippies | The Electric Hippies

Achter de de illustere bandnaam The Electric Hippies – hippies zijn niet hip in de jaren negentig – gaat een duo schuil. Steve Balbi en Justin Stanley zijn afkomstig uit Sydney, Australië en vormen uit onvrede met andere bands en projecten een studioproject. Instrumentaal heeft het duo alles in huis: gitaar, bas, drums, toetsen en ook de strijkersarrangementen op het zelfgetitelde album uit 1994 zijn van eigen hand. Vertrekpunt is de sound van The Beatles' White Album, met een hint naar The Dukes Of Statosphear' Psychedelic Psunspot en Jellyfish' Bellybutton. De samenzang is voortreffelijk, evenals Calbi's gitaarspel en Stanleys toetsenpartijenen. De tracks op Electric Hippies zijn complex en weelderig gearrangeerd, al blijven de popliedjes als zodanig overduidelijk herkenbaar. Prachtig melodieus zijn dan ook 'Didn't mean To Make You Cry', 'It's Cool', 'Precious' en ook het neo-psychedelische 'Schizophrenic Terry'. Electric Hippies is een avontuurlijk een complex popalbum, en zal het enige blijven van Stanley en Calbi, want verwarring en drugsverslaving doen The Electric Hippies desintegreren.
Didn't Mean To make You Cry / Believe In You / Greedy People / Nothing To Lose / Jonny Courageous / It's Cool / Acid Lady / Schizophrenic Terry / And / My Turn To Cry / Precious / Falling Star / I'm Leaving / I'm Leaving (Reprise)

zondag 3 juni 2012

Husky | Forever So




De bandnaam – vernoemd naar zanger/componist Husky Gawenda – spreekt misschien niet zo tot de verbeelding, de muziek doet dat des te meer. De prachtige, klassieke, akoestisch geladen droompop van het kwartet uit Melbourne, Australië steekt qua raffinement, subtiliteit en melodieuze kracht en pracht ver boven het maaiveld uit. De band nam deze tweede plaat, Forever So, op in Australische keukens, kelders en slaapkamers en liet het ruwe materiaal in Los Angeles mixen door Davendra Banhart-associé Noah Georgeson. Het resultaat, al in 2011 in het thuisland uitgebracht en nu ook wereldwijd door Sub Pop, is een betoverend album waarop piano-intro's, akoestische gitaren en schitterende harmoniezang overheersen. De sfeer is die van een landelijk, jaren zeventig Westcoast-album, maar ook is Husky vergelijkbaar met bands als Midlake, Chief en The Soft Hills. Zonder het schitterende samenhangende geheel tekort te doen, verdienen niettemin parels als 'History's Door', 'The Woods', 'Dark Sea' en het hemelse 'Animals & Freaks' een expliciete vermelding. Husky's bijzonder beloftevolle majordebuut is veel meer dan de loutere som der delen; Forever So is – om maar eens een cliché van stal te halen – van een echt verbluffende schoonheid.
Tidal Wave / Fake Moustache / History's Door / The Woods / Hunter / Dark Sea / Forever So / Animals & Freaks / Instrumental / Hundred Dollar Suit / How Do You Feel / Don't Tell Your Mother / Farewell (In 3 Parts)

zaterdag 2 juni 2012

Gene Clark | Gene Clark And The Gosdin Brothers

De eerste solovlucht van Gene Clark vond niet plaats onder een gunstig gesternte. Columbia Records lanceerde Younger Than Yesterday van The Byrds namelijk in dezelfde week als het debuut van de ex-Byrd. De tijd, ’66-’67, was sowieso niet rijp voor lp’s van solo-artiesten als Clark; alle aandacht ging uit naar The Beatles, The Rolling Stones, The Monkees en The Byrds. Na anderhalf jaar en twee lp’s had Gene Clark The Byrds verlaten: ‘It was time to make an album on my own.’ Clark heeft muzikale ideeën te over, en was met zijn engelachtige stem, weergaloze melodiewendingen en poëtische teksten een bepalende factor in The Byrds. Manager Jim Dickson koppelt Clark voor de harmoniezang aan countryartiesten Vern en Rex Gosdin, en met hen komt gitarist Clarence White mee. Chris Hillman, Michael Clarke en gitarist Bill Rhinehart (van The Leaves) completeren in eerste instantie het gezelschap, dat in de herfst van 1966 de basistracks voor Clarks solo-album gaat opnemen in de Columbia Recording Studio aan Sunset Boulevard. Maar later brengt Dickson nog veel meer sessiemuzikanten in: Earl Palmer (drums), Glen Campbell (gitaar), Van Dyke Parks (keyboards), Doug Dillard (elektrische banjo) en een 32 leden tellend orkest – onder leiding van Leon Russell. Dit orkest en Russells prachtige arrangement wordt ten volle uitgebuit op het barokke hoogtepunt van Gene Clark And The Gosdin Brothers: ‘Echoes’. Een meesterlijke compositie, prachtig uitgevoerd en een van de miskende klassiekers van de popgeschiedenis. ‘Echoes’ laat zich vergezellen door nog meer typerende Clark-composities, zoals ‘Tried So Hard’, met zijn countrybeat en melancholieke zang, ‘Is Yours Is Mine’ en ‘So You Lost Your Baby’ – opnieuw met uitbundige strijkers. Maar ook ‘Keep On Pushin’ – aangedreven door Dillards banjo –, het hartverscheurende ‘The Same One’ en ‘I Found You’ zijn kleine muzikale wonders – en doorstaan de tand des tijds met soeverein gemak. Bij verschijnen van Gene Clark And The Gosdin Brothers begin 1967, denkt het publiek er echter anders over. De barokke pre-countryrock van Clarks debuut is zijn tijd vooruit en verkoopt weinig, zeker in vergelijking met Younger Than Yesterday van The Byrds. Ook Gene Clark zelf is niet gelukkig met Gene Clark And The Gosdin Brothers. Vijf jaar later zal hij samen met Jim Dickson het album geheel remixen, de sound veranderen en bijna alle zangpartijen opnieuw opnemen. ‘Elevator Operator’ wordt zelfs in zijn geheel verwijderd. In 1972 verschijnt de lp opnieuw, maar dan onder de weinig aansprekende titel Collector’s Series: Early L.A. Sessions.
Echoes / Think I’m Gonna Feel Better / Tried So Hard / Is Yours Is Mine / Keep On Pushin’ / I Found You / So You Say You Lost Your Baby / Elevator Operator / The Same One / Couldn’t Believe Her / Needing Someone