zaterdag 31 maart 2012

Skids | Scared To Dance

Als Richard Jobson in december 1976 op een auditie in een mijnwerkerssociëteit wat woorden in de microfoon brult, is hij de nieuwe zanger in de band van Stuart Adamson. Met Willie Simpson (bas) en Tom Kellichan (drums) vormen zij in Dunfermline, een stad even benoorden Edinburgh, de Skids. De punk is dan al ten volle tot uitbarsting gekomen en de Skids nemen de bijbehorende nihilistische attitude op in hun rockmuziek – evenals invloeden van Roxy Music en Mott The Hoople. Jobson en Adamson profileren zich als songschrijvers en de laatste is tevens de gezichtsbepalende factor van de band vanwege zijn bijna volleerde gitaartechniek en zijn expliciete gitaarspel. Adamson speelt lyrische solo’s, waar dit bij nagenoeg alle punkbands uit den boze is. Na voorprogramma’s voor The Stranglers en Buzzcocks bereikt de Skids’ zelf gefinancierde EP John Peel. Peel haalt de Schotten voor zijn radiosessies naar Londen, met als gevolg dat de Skids voor maar liefst acht lp’s tekenen bij Virgin. De tweede single van de Skids krijgt de volle aandacht in de pers en op de radio. Opgebouwd rondom Jobsons gezwollen tekst en Adamsons furieuze spel is ‘The Saints Are Coming’ een ware punkklassieker. En dat is ook de lp die de Skids vervolgens opnemen met producer David Batchelor en engineer Mike Glossop. Scared To Dance is als het ware een verzameling strijdliederen, furieus uitgevoerd door vier tartanpunkers. Beukende, martiale drums en een droge bas begeleiden de bombastische stem van opgewonden standje Jobson en het flitsende en gierende gitaarspel van Adamson. Naast het genoemde ‘The Saints Are Coming’ is ‘Into The Valley’, de volgende single en doorbraakhit, een van de topnummers van Scared To Dance. Adamsons cirkelzagende gitaar is eveneens prominent aanwezig op ‘Of One Skin’, ‘Dossier’ en op de andere met heavy gitaarriffs opgeluisterde songs. Maar nog het meest op het machtige ‘Scared To Dance’, dat door Stuart Adamsons gitaarspel tot grote hoogten wordt opgestuwd. Toch is Adamson ontevreden over de productie van Scared To Dance. Hij dreigt met opstappen, maar zal het nog twee albums volhouden. Dan voert hij zijn eerdere dreigement uit en begint zijn eigen band: Big Country. Jobson gaat door met de Skids, later met The Armoury Show en richt zich vervolgens geheel op toneel en literatuur. Richard Jobson is inmiddels een succesvol kunstenaar, Stuart Adamson hangt zichzelf op in een hotelkamer op Hawaii op 16 december 2001. ‘The Saints Are Coming’ wordt in 2006 wel opnieuw een hit; in een pathetische uitvoering van het monsterverbond U2 en Green Day.
Into The Valley / Scared To Dance / Of One Skin / Dossier / Melancholy Soldiers / Hope And Glory / The Saints Are Coming / Six Times / Calling The Tune / Integral Plot / Charles / Scale

vrijdag 30 maart 2012

Tom McRae | Tom McRae

Waar ze in Engeland goed in zijn, is het creëren van een nieuwe hype. Zo kwam de New Acoustic Movement in 2000 razendsnel op onder het credo ‘Quiet is the new loud’, en verdween ook weer snel. Maar tussen de sedimenten die de vluchtige stroming achterliet, zat niettemin een aantal zeer talentvolle singer-songwriters die op eigen kracht opstoomde. Een daarvan is Tom McRae. In 1994 verhuist McRae van een dorpje in Suffolk naar Londen om daar Politieke Wetenschappen te studeren. McRae vult zijn tijd echter met het spelen in bands, maar acht jaar later gaat hij het solopad bewandelen. Tijd en plaats vallen samen met de hype, waardoor McRae ongewild een van de belangrijkste exponenten van de opleving van de Britse akoestische muziek is. Zelf zegt McRae dat het een logische reactie op de overwaardering van zowel Britpop als Amerikaanse gitaarrock. In november 2000 verschijnt McRae’s zelfgetitelde debuut en vanaf dat moment buitelt de Britse muziekpers over hem heen. En niet ten onrechte. Tom McRae is een belangwekkend debuut omdat hier een nieuwe stem klinkt. Niet alleen vanwege het feit dat McRae, toevallig of niet, de juiste man op de juiste plaats is, maar vooral ook omdat McRae beschikt over een stemgeluid dat herinneringen oproept aan Tim Buckley of Peter Gabriel ten tijde van The Lamb Lies Down On Broadway. Tom McRae houdt dan ook het midden tussen de folkrock van Buckleys Goodbye And Hello en een gestripte versie van de feeërieke symfonische rock uit de jaren zeventig. Het is deze muzikale cocktail, ingekleurd met harmonium en strijkers, die een perfect decor vormt McRae’s getormenteerde songs over het aardse bestaan en de vlucht daaruit. Dertien intense liedjes die handelen over uiteenlopende onderwerpen als McRae’s vlucht naar de maan, de wegglippende tijd en het wegtrekken van het veiligheidsnet dat het hart omhult. Het schuurt, kraakt en is tegelijkertijd van een onverwoestbare schoonheid. De donkere teksten worden niettemin regelmatig met licht overgoten door de pakkende melodieën en deze welbeproefde formule doet Tom McRae uitstijgen boven de concurrentie. Uitgesponnen en dramatische songs als ‘One More Mile’, ‘Language Of Fools’ en ‘Sao Paulo Rain’ behoren tot het mooiste wat de Britse muziek aan het begin van het nieuwe millennium te bieden heeft – en zijn in ieder geval iconen van de New Acoustic Movement. Tom McRae zelf is dat niet. Met de volgende genre-overstijgende albums bouwt hij verder aan zijn immense muzikale talent.
You Cut Her Hair / End Of The World ( Dose Me Up) / 2nd Law / Bloodless / Draw Down The Stars / One More Mile / The Boy With The Bubblegun / Hidden Camera Show / A & B Song / Language Of Fools / Untitled / Sao Paulo Rain / I Ain’t Scared Of Lightning

donderdag 29 maart 2012

Patrick Watson | Wooden Arms



O, wat een schoonheid. Betoverend en sprookjesachtig, leunend op avantgarde-pop, symfonische rock en orkestraal aangeklede singer-songwritersliedjes, is dit Wooden Arms, de derde cd van Patrick Watson, van een onweerstaanbare pracht. Hoe zat het ook weer: met zijn tweede cd Close To Paradise uit 2006 brak Watson in Europa door, helemaal toen de Canadees een Europees platencontract in de wacht sleepte. Het gevolg: verpletterende optredens in den lande van deze charismatische zanger en zijn fabuleuze begeleidingsband. Ook nu zetten zij op Wooden Arms een spannend en avontuurlijk geluidsdecor neer waarin fascinerende percussie ('Beijing'), barokke strijkers (Hommage) en schitterende walsjes in intense Jeff Buckley-stijl ('Traveling Salesman', 'Where The Wild Things Are') elkaar perfect in evenwicht houden en tezamen meer dan de som der delen vormen. Mooie rollende Hammonds, stekelige gitaarmotiefjes en Watsons warme vibrato tillen de geweldige liedjes naar een nog hoger plan. Beeldend en filmisch is Wooden Arms de meesterlijke soundtrack, het perfecte vehikel voor Patrick Watsons grootse talent.
Fireweed / Tracy's Waters / Beijing / Wooden Arms / Hommage / Traveling Salesman / Big Bird In A Small Cage / Down At The Beach / Man Like You / Where The Wild Things Are / Machinery Of The Heavens

dinsdag 27 maart 2012

Cochise | Cochise



De lijst van artiesten op wier albums de Britse pedal steelspeler B.J. Cole meespeelt is schier onuitputtelijk. Van Elvis Costello tot R.E.M., van Emmylou Harris tot Joe Ely, van Elton John tot Robbie Williams. In zeer uiteenlopende kringen wordt Cole gewaardeerd om zijn virtuoze spel op de pedal steel. B.J. Cole is een sessiemuzikant bij uitstek, maar begon zijn professionele muzikale loopbaan in een countryrockgroep: Cochise. In 1969 krijgt Cole, zat van het beperkende idioom van de pedal steel en de traditionele country & western, de uitnodiging van zanger Stewart Brown om zitting te nemen in een Engelse versie van The Flying Burrito Brothers. Dit interessante idee loopt op niets uit, maar na een paar maanden krijgt Cole opnieuw een telefoontje van Brown die dan net met gitarist Mick Grabham een band is begonnen. Als in Rick Wills en Willie Wilson een bassist en drummer worden gevonden, is Cochise een feit. Cochise vestigt zich in West Londen temidden van hippies, dopeheads en muzikanten. Het duurt niet lang of de band weet de aandacht op zich gevestigd door Liberty Records, een Amerikaanse platenmaatschappij dat met United Artists een sublabel bezit dat vele nieuwe Britse bands contracteert. Zo ook Cochise. Door veel op te treden wordt Cochise een geoliede rockmachine, die vooral opvalt door Mick Grabhams elektrische gitaarspel en de pedal steel en het vreselijke ringbaardje van B.J. Cole. Cole’s spel voegt een aparte dimensie toe aan de psychedelische bluesrocksound van Cochise. Dit beeld – de combinatie van Britse rock en Amerikaanse countryrock – vindt zijn bevestiging in de gelijknamige debuut-lp, die in 1970 met de totaal onervaren Pretty Things-gitarist Dick Taylor als producer in Kingsway Studios wordt opgenomen. Het geeft Cochise een laidback en los/rommelig karakter, wat mede zijn oorzaak vindt in de zich suf blowende muzikanten. Niettemin hebben kalm galopperende countryrockliedjes als ‘Velvet Mountain’ en ‘Watch This Space’ een sfeervol Westcoast-gevoel, vanwege de harmoniezang en B.J. Cole’s smachtende pedal steel. Nog lethargischer is het fraaie ‘China’ dat bovendien met strijkers is verrijkt. Er is een ruige, stompende uitvoering van Paul Simons ‘59th Street Bridge Song’ en er zijn uitstekende rocksongs als ‘Moment And The End’ en het schitterend slepende ‘Past Loves.’ Cochise krijgt zijn grande finale met het zeven minuten klokkende ‘Painted Lady’. Hierin passeren de karakteristieken van Cochise nog eens ruimhartig de revue; Mick Grabhams fantasierijke gitaarspel en B.J. Cole’s fabuleuze spel op de pedal steel. Gestoken in een fraaie door Hipgnosis-man Storm Thorgerson ontworpen klaphoes is Cochise een bijzonder album, want Britse Westcoast-countryrock. Een paradox die waarschijnlijk de reden is dat Cochise al snel afbrokkelde, maar desondanks wel het startpunt is van B.J. Cole’s reputatie als de allerbeste Britse pedal steelspeler ooit.
Velvet Mountain / China / Trafalgar Day / Moment And The End / Watch This Space / 59th Street Bridge Song (Feelin’ Groovy) / Past Loves / Painted Lady

maandag 26 maart 2012

Cherokee | Cherokee

The Cherokee Studios in Los Angeles, waar onder anderen Aerosmith, Steely Dan, Warren Zevon en Lenny Kravitz hun platen opnamen, is het eigendom van The Robb Brothers. Als producer zijn ze onder meer verantwoordelijk voor Lemonheads It's A Shame About Ray. Decennia daarvoor al waren de drie Robb Brothers zelf muzikanten. Als The Robbs – drie broers en hun neef uit Oconomowoc, Wisconsin – kennen David Donaldson (alias Dee Robb, zang en gitaar), Robert Donaldson (alias Bruce Robb, zang en gitaar), George Donaldson (alias Joe Robb, toetsen) en neef Craig Krampf (alias Craig Robb, drums) vanaf 1965 lokaal succes met lichtgewicht bubblegum en harmoniepop. Aan het eind van de jaren zestig worden The Robbs onder het vooruitzicht van een contract met ABC/Dunhill door producersduo Steve Barri en P.F. Sloan naar Californië gelokt, wat het kwartet aanvankelijk afwijst, maar na een paar mislukte singles voor Atlantic in 1969 wél aanneemt. Twee jaar later veranderen The Robbs van stijl en naam; adopteren de hippe Westcoast-countryrocksound en kiezen een bijbehorende bandnaam: Cherokee. Met Steve Barri als producer, Chris Hillman als bassist en Sneaky Pete op pedal steel neemt Cherokee hun debuut-lp op, die in 1971 op ABC uitkomt. Het gelijknamige Cherokee is een onvervalst countryrockalbum dat het genre van verschillende kanten belicht: CCR-achtige swamprock in 'Strange Ways', Joe South-achtig countrysoul in 'Funky Business', Byrdsy folkrock in 'It Doesn't Matter Anymore', bluegrass in 'Chattanooga' en verrukkelijke pre-Eagles Westcoast-countryrock in 'Lady on My Mind', 'Catch The Velvet Morning'' en het albumhoogtepunt 'Changin' Winds'. In hun eigen Cherokee-studio neemt de band nieuw eigen materiaal op, maar ook dat van anderen. De studio wordt al snel populair, zo populair dat Cherokee nooit meer toekomt aan een tweede album, en Cherokee een onbekend en eenzaam countryrock-pareltje blijft.
Rosianna / Something To Believe In / Funky Business / Lady On My Mind / It Doesn't Matter Anymore / Strange Ways / All The Way Home / Changin' Winds / Chattanooga / Feel us Love / Catch The Velvet Morning

zondag 25 maart 2012

Fleet Foxes | Helplessness Blues




De korte versie van deze recensie is dat het tweede album van Fleet Foxes wederom een waarlijk schitterende plaat is. Dat u dat alvast weet. De langere versie is de volgende. Het debuut uit 2008 verraste vriend en vijand: hier was een jonge band aan het werk, onder leiding van de 22-jarige Robin Pecknold, die het beste van vroeger verenigde met de vereisten van moderne indiepop. Miljoenen cd's gingen wereldwijd over de toonbank, maar hoe volg je zo'n plaat op? Door simpelweg een even schitterende plaat te produceren, die muzikaal nét even dieper graaft. Fleet Foxes heeft op Helplessness Blues zijn instrumentarium dan ook uitgebreid naar klarinet, vibrafoon, citer, pedal steel en Moog. Fleet Foxes is daarmee een band, een orkest als het ware, die een rijk caleidoscopisch geluid voortbrengt; een geluid akoestisch, pastoraal en puur transparant. Pecknold voorziet dit muzikale kader van evocatieve composities die zowel Van Morrisons Astral Weeks als Crosby, Stills & Nash' zelfgetitelde debuut transcederen. Zinderend van spanning en rustiek ademend zijn dan ook fantastische folkrocksongs als The Plains/Bitter Dancer, Sim Sala Bim, Helplessness Blues, en Lorelai. De akoestische instrumental The Cascades is een fraai pareltje; The Shrine/An Argument bezit een fraai coda met een uitbundige saxofoonsolo; en afsluiter Grown Ocean vat dit tweede Fleet Foxes-album samen in een zinderend prachtlied dat is voorzien van de karakteristieke gestapelde vocalen. Helplessness Blues, verpakt in een zeer fraai hoesje, is een bijzonder geslaagde opvolger van het zelfgetitelde debuut – en is dus simpelweg het tweede meesterwerk op rij.

Montezuma / Bedouin Dress / Sim Sala Bim / Battery Kinzie / The Plains/Bitter Dancer / Helplessness Blues / The Cascades / Lorelai / Someone You'd Admire / The Shrine/An Argument / Blue Spotted Tail / Grown Ocean

donderdag 22 maart 2012

The Church | The Blurred Crusade

Zoals de titel aangeeft, is Untitled #23 in 2009 het 23e album van The Church. Er zijn dan 29 jaar verstreken sinds de band uit Canberra, Australië debuteerde met de hitsingle 'The Unguarded Moment'. Een succesvolle lp volgt in 1981, maar de kracht, finesse en de talenten van zanger/bassist Steve Kilbey en de gitaristen Marty Wilson-Piper en Peter Koppes komen voor het eerst tot hun recht op de fantastische tweede plaat, The Blurred Crusade. Geproduceerd door Bob Clearmountain en met nieuwe drummer Richard Ploog tasten de sombere Kilbey en zijn breed uitwaaierende gitaristen de grenzen af van de postpunk en de Westcoast-psychedelica. Stemmig en broeierig zijn liedjes als 'Almost With You' en 'Secret Corners', terwijl in heldere, jengelende gitaarsongs als 'An Interlude', 'A Fire Burns' en het epische 'You Took' ijle mellotronklanken en geestverruimende gitaarsolo's schitteren. The Blurred Crusade is het meest gitaar geörienteerde album van The Church en dus de plaat waarop de kenmerkende space-jangle-psychedelica-stijl het meest significant is. Volgende albums drijven meer op atmosfeer en synthesizers, wat ook geldt voor Heyday dat in 1986 voor een wereldwijde doorbraak moet zorgen. Maar de plaat flopt gigantisch, al revancheert The Church zich in 1988 met Starfish en de wereldhit 'Under The Milky' Way'. Na hoogte- en dieptepunten en vele albums, bewijzen Kilbey, Wilson-Piper en Koppes ook in 2009 nog hun bestaansrecht als het prachtige Untitled #23 verschijnt.
Almost With You / When You Were Mine / Field Of Mars / An Interlude / Secret Corners / Just For You / A Fire Burns / To Be In Your Eyes / You Took / Don't Look Back

woensdag 21 maart 2012

Alice Cooper | School’s Out

Het bleek niet eenvoudig het fantastische titelnummer van School’s Out in Nederland tot hit te bombarderen. Een eerste poging in augustus 1972 mislukte, maar nadat het publiek massaal voor ‘Elected’ door de knieën was gegaan, mocht ‘School’s Out’ het in januari 1973 opnieuw proberen. Billion Dollar Babies werd, niet alleen gesteund door ‘Elected’ maar ook door de hitsingles ‘Hello Hooray’ en ‘No More Mr. Nice Guy’, in Nederland een succesalbum. Het overvleugelde echter School’s Out volledig, waardoor de laatste in Nederland een min of meer vergeten, of althans niet erkend hoogtepunt uit Alice Coopers oeuvre is. De schockrock van Alice Cooper ontstaat eind jaren zestig uit het samengaan van psychedelische rock en artrock. De eerste twee Alice Cooper-platen worden zelfs uitgebracht op Frank Zappa’s Discreet-label. Aangevoerd door domineeszoon Vince Furnier, verhuist Alice Cooper van Phoenix naar Los Angeles en komt via een managementdeal uiteindelijk terecht in Motor City: Detroit. Alice Cooper, een hecht vijftal met naast Furnier Michael Bruce (gitaar), Glen Buxton (gitaar), Dennis Dunaway (bas) en Neal Smith (drums), ontwikkelt zich van theater-act tot rock-’n-rollband. Het publiek wordt vermaakt en geshockeerd met een op horrorfilms, vaudeville en de West Side Story gebaseerde liveshow. Het spreekt de teenagers, in de ban van de glamrock, massaal aan, helemaal als Alice Cooper het saaie schoolleven tot thema verheft op het vijfde album, School’s Out. De lp-hoes is een uitklapbare schoolbank en daarin bevindt zich de in een heus meisjesslipje verpakte plak vinyl – een weergaloos concept. De tieners worden op hun wenken bediend met lijfliederen als ‘School’s Out’, het even krachtige ‘Luney Tune’, het rockende ‘Public Animal No.9’ en de psychedelische popsong ‘Alma Mater’. Tussen neus en lippen wordt er in ‘Gutter Cat Vs. The Jets’ nog even eer betoond aan de West Side Story en trakteert producer Bob Ezrin de luisteraar op barokke blazersarrangementen die een verbond aangaan met de gitaren van Buxton en Bruce. Schools Out is een gedurfde stap voorwaarts ten opzichte van het sterke, maar minder visionaire Killers. Toch zou Schools Out een jaar later overvleugeld worden door Billion Dollar Babies, dat live bovendien nog eens ondersteund wordt door een guillotine-onthoofding, gevrij met een boa-constrictor en een strijd op leven en dood met een gigantische tandenborstel. Grotesk was en is Alice Cooper, grotesk maar rock-’n-roll ten voeten uit.
School’s Out / Luney Tune / Gutter Cat Vs. The Jets / Street Fight / Blue Turk / My Stars / Public Animal No.9 / Alma Mater / Grande Finale

maandag 19 maart 2012

Magnolia Electric Co. | Josephine




Met de komst van lo-fi begin jaren negentig, zet ook Jason Molina, uit Lorain, Ohio, zijn eerste schreden op het muzikale pad. Introvert, gevoelig en verlegen als hij is, kiest Molina een pseudoniem: Songs: Ohia. In de loop van de jaren negentig laat Molina steeds meer authentieke, ouderwetse stijlfiguren uit de folk en de country toe in zijn fragiele, doch vaak beeldschone muziek. Voor de live-optredens formeert Molina een voltallige band, die aanvankelijk nog Songs: Ohia heet, maar in 2003 opeens The Magnolia Electric Co. Molina heeft dan zijn gebutste akoestische gitaar verruild voor een elektrische. En toch keert Jason Molina van de rootsrock – nog steeds onder de paraplu van Magnolia Electric Co. – in 2009 terug naar de intieme treurigheid van weleer, nu in een schitterend, traag countryrock-decor.
Opgenomen door nota bene Steve Albini is Josephine een ware triomf voor de kleine man uit Ohio. Josephine klinkt niet alleen voortreffelijk, met een royale bezetting van Hammond, baritone gitaar, lap steel, dobro en cornet, maar is ook Molina op zijn best: boordevol bittere weemoed. Neil Youngs Tonight's The Night lijkt een vertrekpunt voor Molina die diep graaft en vol raakt in meeslepende songs als de openings-trits 'O! Grace', 'The Rock Of Ages' en 'Josephine'. Bij de keel grijpende wanhoop kenmerken de albumhoogtepunten 'Shenendoah' 'Song For Willie' en 'Shiloh', terwijl anderzijds Magnolia Electric Co. gluiperig rockt in 'The Handing Down' en 'Knoxville Girl'.
Het moge duidelijk zijn; Josephine is een duister album – en tegelijkertijd Jason Molina's meest indrukwekkende. Diens genadeloze intensiteit is allerminst gespeeld, want de jaren volgend op Josephine blijken een duistere periode voor de trieste troubadour, vechtend tegen ernstige depressies en drugsverslaving. Het maakt de wurgende spanning van Josephine alleszins voelbaar.
O! Grace / The Rock Of Ages / Josephine / Shenandoah / Whip-Poor-Will / Song For Willie / Hope Dies Last / The Handing Down / Map Of The Falling Sky / Little Sad Eyes / Heartbreak At Ten Paces / Knoxville Girl / Shiloh / An Arrow In The Gale

zaterdag 17 maart 2012

The Prodigal Sons | Wine Of Life

Ze halen in 1991 de finale van de De Grote Prijs Van Nederland, maar de ogen zijn vooral gericht op het solo-optreden van Erwin Nijhoff in Haenen Voor De Nacht, waarna de platenmaatschappijen toesnellen. Maar Nijfhoff en zijn band, The Prodigal Sons, zijn al onder dak en komen in september 1993 zeer verrassend voor de dag met hun debuut Wine Of Life. The Prodigal Sons, afkomstig uit Zwolle en omstreken , bestaan dan naast grote man Nijhoff – zanger, gitarist, songschrijver en slechts 20 jaar – uit bassist Albert Bartelds en drummer Henk Holsappel. Op de plaat krijgen ze versterking van gospelkoortjes, piano en slidegitaar, wat resulteert in een gedegen, volle sound. De vlotte rockers gebaseerd op de bluesy hardrock van Bad Company en de southern rock van The Black Crowes geven Wine Of Life dan ook een flinke vaart. Maar het zijn de traag trekkende nummers, ingekleurd met Hammond en mellotron, die indrukwekkend zijn: de fantastische single 'You Still Think', het Gene Clark-achtige 'In Another Land' en de epische afsluiter 'Dark Days', die schitterend naar een climax wordt gewerkt. Wine Of Life is een uitstekend product van vaderlandse bodem, dat een essentiële toevoeging is aan de dan in Nederland heersende hausse van fiere gitaarpop. In 1994 staat de band op Pinkpop; een jaar later komt het nog rootsier The Eye Of A Stranger uit, het tweede en tevens laatste album van The Prodigal Sons.
Last Song / Wine of Life / You Still Think / Shut Your Mouth / That's When I Love You / In Another Land / What About Yourself / Jimi / Waiting / Gone / Dark Days

woensdag 14 maart 2012

Kak | Kak

Nog geen jaar heeft Kak bestaan, maar tussen oprichting en uiteengaan maakten de Californische psych-rockers wel een monster van een rockplaat, die terecht beschouwd wordt als een Westcoast-klassieker. In de zomer van 1967 komt Gary Yoder op straat, in Davis, Californië, Gary Grelecki tegen. Zanger/gitarist Yoder is dan zonder band omdat The Oxford Circle net daarvoor is opgeheven. Grelecki zegt een platencontract voor Yoder te kunnen regelen bij CBS. En inderdaad; twee maanden later is Gary Yoder door bemiddeling van de vader van Grelecki getekend door CBS/Epic. Samen met Oxford Circle-gitarist Dehner Patten en de door hem meegebrachte drummer Chris Lockheed richt Gary Yoder Kak op, waaraan kort daarop bassist Joe-Dave Damrell wordt toegevoegd. Het vijftal – inclusief Grelecki – verhuist dan naar San Francisco en betrekt op kosten van CBS een oud Victoriaans pand: The Kak Mansion. In dit huis bereiden ze zich in de zomer van 1968 voor op plaatopnamen; Yoder schrijft de songs en Grelecki de teksten. In juni neemt Kak een aantal nummers op in de Columbia Studios in Los Angeles, in september gevolgd door de rest van de opnamen voor het debuutalbum. Ondanks dat ze onder tijdsdruk staan van Epic, hebben de muzikanten de tijd van hun leven; branden wierook, roken dope en creëren de mooiste psychedelische rockmuziek. Een omschrijving die dan ook geheel van toepassing is op Kak, het verbluffende album dat Kak in volle glorie toont. De dubbele gitaar-line-up van Yoder en Patten zorgt voor een stevige sound die in giftige rocknummers als ‘Bryte ‘N’ Clear Day’ en ‘Disbelievin’’ – opgebouwd rond een gemene, dreinerige gitaarriff – aan de gitaarsound van Moby Grape doet denken, terwijl de poëtische en van weemoed druipende song ‘Flowing By’ en het superieure ‘I’ve Got Time’ – waarin de gitaar klinkt als een wuivende pedal steel – Buffalo Springfield naar de kroon steekt. Maar Kak klinkt als zijn unieke zelf in de melodieuze acidrock die psychedelische klassiekers als ‘Lemonaide Kid’, ‘Electric Sailor’ en ‘Everything’s Changing’ kenmerken: vloeiende melodielijnen, gave harmoniezang en aardeverschroeiend gitaarwerk. Dat mag zo zijn, maar tegen de tijd dat Kak op de markt komt en de band net een aantal zinderende optredens heeft gedaan, ontstaan er irritaties en ruzies. Vanzelfsprekend hapert ook de promotiemachine van Epic, zodat begin 1969 zowel de band Kak als het album Kak roemloos ten onder gaat – wat in het geheel niet wegneemt dat het een van de allerbeste psychedelische Westcoast-rockalbums is. Kak rules.
HCO 97658 / Everything’s Changing / Electric Sailor / Disbelievin’ / I’ve Got Time / Flowing By / Bryte ‘N’ Clear Day / Trieulogy: (I) Golgotha (II) Mirage (III) Rain / Lemonaide Kid

maandag 12 maart 2012

The Amazing | Gentle Spirit




Een intrigerende en fascinerende hoes siert het tweede album van The Amazing. Het afgebeelde schilderij van de 19e eeuwse Belgische kunstenaar Fréderic Leon laat in een pastorale omgeving een ontregelend beeld zien van tientallen slapende, naakte kinderen te midden van dobberende zwanen. Het paradijs lijkt verloren, duistere tijden breken aan. Wonderwel sluit de psychedelische folkrock van The Amazing naadloos aan op dit iconische beeld; een twee-eenheid van verontrustende schoonheid. Het Zweedse The Amazing lijkt een afsplitsing van Dungen nu de band supergitarist en muziekfreak Reine Fiske en trommelaar Johan Holmegard gemeen heeft, maar is in feite de band van zanger/gitarist Christofer Gunrup. In 2009 verscheen het titelloze debuut dat al de kwaliteiten verried die nu op Gentle Stream ten volle tot uiting komen. Hierop betreedt The Amazing de paden van de Britse folkrock van Jethro Tull en Traffic, de rural prog van Caravan en Fantasy en de landelijke psychedelica van The Grateful Dead en Moby Grape. In uitgesponnen songs als 'Gentle Stream', 'Gone' en 'Dogs versmelt Gunrups herfstige verlangen zich met zangharmonieën, dwarsfluit, gedempte drums, vloeiende gitaren en machtige mellotrons. Gentle Stream evoceert daarmee een atmosferisch, pastoraal en feeëriek retrogeluid. In de kern singer-songwritersliedjes die opvallen door een herfstig verlangen, is de meerwaarde die Gentle Stream hoog optilt het fantastische bandgeluid dat gedragen wordt door ijle mellotrons, jazzy drumspel, pastorale dwarsfluiten en psychedelisch gitaarwerk. Nu nog obscuur en onbekend, in de toekomst wellicht gezien als een meesterwerk, wie zal het zeggen. Nu is Gentle Stream in ieder geval een geweldig album.
Gentle Stream / Flashlight / International Hair / The Fog / Gone / Dogs / Asumptions / When The Colours Change

zondag 11 maart 2012

Kaleidoscope | Faintly Blowing

In 1967 verandert de vroege Britse psychedelische muziek, met zijn rhythm & blues-gitaren en eenduidige songstructuren in een muzieksoort waarin elfjes, kabouters en middeleeuwse ridders en jonkvrouwen figureren, en die in toenemende mate gedomineerd wordt door keyboards en strijkers, of door de combinatie van beide: de mellotron. Kaleidoscope is een Londense band die zich op het scharniermoment bevindt tussen psychedelica en progressive rock. Kaleidoscope wordt in London in 1964 opgericht door de jeugdvrienden Eddie Pumer en Dan Bridgman, die in Steve Clark en de excentrieke Peter Daltrey twee muzikanten vinden die de band completeren. Na een aantal naamswisselingen gaat het viertal uiteindelijk als Kaleidoscope door het leven – een naam die de band-aspiraties uitstekend dekt. De composities worden inventiever, gecompliceerder en psychedelischer. Rond 1967 is de complete muziekscene in Engeland onder de invloed van allerhande drugs en nemen fantasie en verbeelding een hoge vlucht. Dit geldt evenzeer voor Kaleidoscope, dat op eenzelfde wijze als Pink Floyd onontgonnen terreinen verkent, maar dan zonder gebruik van geestverruimde drugs. Een van de eerste singles, ‘Flight From Ashiya’, wordt in Japan een miljoenenhit en in 1967 verschijnt het verrassende debuut Tangerine Dream. De opvolger Faintly Blowing, die in april 1969 uitkomt, is complexer, inventiever en orkestraler. Faintly Blowing is de absolute top wat de psychedelische pop betreft in het hippe London van de eind jaren zestig. Superieur in techniek, arrangementen en uitvoering, en bovendien voorzien van uiterst organische en sensitieve melodielijnen. Zo zijn de lp-tracks ‘Faintly Blowing’ en ‘If You So Wish’ onwaarschijnlijk knappe liedjes, voorzien van ultra-catchy refreinen. Eddie Pumer en Peter Daltrey domineren de band met hun fantasierijke composities, maar ook vanwege Pumers veelal gedubbelde gitaarspel en Daltreys keyboards en mellotron. Met songs als ‘Snapdragon’, ‘(Love Song) For Annie’ en ‘Black Fjord’ is Faintly Blowing een romantisch en barok meesterstuk en feitelijk nauwelijks overtroffen door de canon van de Britse popgroepen uit de zo turbulente sixties. Maar zowel de singles als de lp’s van Kaleidoscope weten niet tot de hitlijsten door te dringen; succes blijft dus uit. En als de jaren zestig dan overgaan in de jaren zeventig – en de speelsheid van de psychedelica definitief plaats maakt voor doorgeëvolueerde progressieve rock – acht het kwartet de tijd rijp voor een naamsverandering en wordt Kaleidoscope aldus ten grave gedragen. Kaleidoscope is dood, leve Fairfield Parlour.
Faintly Blowing / Poem / Snapdragon / A Story From Tom Blitz / (Love Song) For Annie / if You So Wish / Opinion / Bless The Executioner / Black Fjord / The Feathered Tiger / I’ll Kiss You Once / Music

zaterdag 10 maart 2012

Flying Color | Flying Color

Het zijn vier jonge en onschuldige knapen. Haardracht in de beste moptop-Beatles-traditie, met bloemen bezaaide bloesjes en bleekwitte gelaten. De archetypische popband is van alle tijden; dromend van meisjes, verlangend naar succes en angst voor het ouder worden. De nervositeit is geïntegreerd in de sound, de lyriek is die van de onschuld, teenangst de grote motivator. De popmuziek kent karrevrachten bekende en minder bekende voorbeelden: The Byrds, The Flamin’ Groovies, The Feelies, The dB’s, The Plimsouls, waaraan qua chronologie Flying Color kan worden toegevoegd.
Eind 1984 wordt de band in San Francisco opgericht door Hector Penalosa (zang, bas) en Dale Duncan (zang, gitaar) die in Richard Chase (zang, leadgitaar) en John Stuart (zang, drums) geschikte partners vinden. De eerste demo die Flying Color opneemt, wordt gelijk een lokale hit in de demotape top 5 van radiostation KUSF. De demo weet de aandacht te trekken door een rake cover van Alex Chiltons 'September Gurls', maar meer nog door de fantastische eigen composities 'Through Different Eyes' en 'Dear Friend'. Dat vindt ook Tom Mallon, de Phil Spector van de San Francisco punkscene en huisproducer van de American Music Club. Onder zijn leiding neemt Flying Color 'Dear Friend' op als single, in 1985 uitgebracht op het New-Yorkse garagelabel Cryptovision. Dit leidt tot een tour naar de Oostkust alwaar het prille kwartet in het voorprogramma optreedt van Camper Van Beethoven en Green On Red. Terug in San Francisco doet de band samen met The Replacements een aantal optredens in de fameuze Fillmore West. Dan stelt mentor Tom Mallon het kwartet in staat om onder zijn nadrukkelijke leiding en in zijn zelfgebouwde studio opnamen te maken voor de debuut-lp die zal gaan verschijnen op Mallons eigen label, Grifter Records. Gedurende de periode tussen de zomer van 1986 en het voorjaar van 1987 weet Tom Mallon zijn pupillen voorbeeldig te kneden. ‘At Toms House’, aldus de hoestekst, ontstaat onder toevoeging van de juiste ingrediënten – jeugdige zorgeloosheid, ongepolijste muzikaliteit, compositorisch vernuft en productionele geslepenheid – een uniek album. De tastbare aanwezige tienerromantiek wordt uiterst doeltreffend getransformeerd tot een compacte verzameling kristallijne droompop. Op het gelijknamige debuut brengt Flying Color in 10 nummers het beste samen van folkrock en powerpop, eert de grote voorbeelden en voegt daar zijn eigen melancholieke pracht aan toe.
De lp opent met de single, het onweerstaanbare 'Dear Friend'. Het is een fantastische opmaat voor de hemelse dingen die komen gaan. Een klassenummer als 'Dear Friend' met zijn aanstekelijke ritme, ragfijne gitaarlijnen en dromerige samenzang is nauwelijks te overtreffen. Toch slaagt Flying Color hierin door zijn grootste troef in te zetten: 'It Doesn’t Matter', een ongehoord knap poprocknummer; een klassieke compositie waarin onvergankelijkheid in drie minuten muzikale genialiteit is geperst. De koek is dan nog lang niet op, want Chase, Penalosa, Duncan en Stuart schudden de ene 24-karaats popsong na de andere uit de mouw. De gitaren rinkelen en rinkelen en de engelachtige adolescentenstemmen buitelen over elkaar heen zonder de perfecte harmonie uit het oog te verliezen. De bitterzoete melancholie is de ene keer in synchronie met de tokkelende folkrock-benadering, en de andere keer in scherp contrast met de schurende elektrische gitaren. Onnadrukkelijk tikkende drums bieden alle ruimte aan de sporadische pedal steel of aan een vlijmscherpe gitaarsolo. Van dit laatste is in 'Tumble', met zijn loeiende climax, een sprekend voorbeeld te horen. De samengevoegde elementen – pure pop gemengd met zachte psychedelica en jaren tachtig countryrock – maken Flying Color tot een overdonderend debuut dat paradoxaal genoeg slechts in kleine kring op waarde wordt geschat.
Het blijft echter bij een plaat. De intensieve tournee’s eisen hun tol; de samenwerking en eens aanwezige chemie lost op het niets. Producer en mentor Tom Mallon is dan ook teleurgesteld in het materiaal voor de opvolger en weigert de voorgestelde songs van zijn pupillen op te nemen, hetgeen een klassieke karaktermoord betekent. Het geschreven en reeds live gespeelde materiaal zal nooit het daglicht zien. Het beneemt het zeer talentvolle Flying Color de kans op een glorieuze toekomst – de groep valt, met een werkelijk prachtig album op het conto, in vier delen uiteen.
Dear Friend / It Doesn’t Matter / One Saterday / Through Different Eyes / Tumble / Believe Believe / Farewell Song / Bring Back The Rain / I’m Your Shadow / Wise To Her Ways

vrijdag 9 maart 2012

The Sound | From The Lion’s Mouth

Van pure punk naar atmosferische postpunk, Adrian Borland maakte die transformatie door. Van The Londense punkband The Outsiders naar de doemrock van The Sound. Van nietsontziende kritiek op alles en iedereen tot zelfreflectie, de wereld verinnerlijkt. Met jeugdvriend en bassist Graham Green richt Borland in 1979 The Sound op. Bij hen voegen zich drummer Michael Dudley en toetseniste Bi Marshall, en met zijn vieren nemen ze in de Elephant Studios voor 700 pond hun debuut Jeopardy op. Borland en Green hebben ook nog inspiratie voor een duo-project: Second Layer. Onder die naam neemt het tweetal de elektronische lp World Of Rubber op. De furieuze postpunk van Jeopardy kan, in tegenstelling tot in Engeland, in Nederland op een warm onthaal rekenen. Het lijkt erop of – direct al – de muziekliefhebbers in Nederland Borland en co. in het hart sluiten. In Engeland ligt dat wat lastiger; de getroebleerde en naar corpulentie neigende Borland is geen frontman met good looks, zoals Bono of Ian McCullough van labelgenoten Echo And The Bunnymen. Korova ziet toch voldoende in The Sound om ze de Rockfield-studio’s in te sturen met Hugh Jones – die daar dan net Echo And The Bunnymens Heaven Up Here heeft opgenomen. Bi Marshall heeft dan wegens incompetentie het veld geruimd en is vervanger door Max Mayers. Hij is het die verantwoordelijk is voor de dikke klanktapijten die een bepalende rol vervullen op From The Lion’s Mouth. Met een afbeelding op de hoes van Britons Riviere’s schilderij Daniël in de Leeuwenkuil is From The Lion’s Mouth Borlands trotsering van lamlendigheid, desinteresse en machteloosheid. I’m a willing victim of circumstance, heet het dan ook in ‘The Fire’. From The Lion’s Mouth past met zijn tribal drums, open gitaarakkoorden en majestueuze toetsengordijnen geheel in de tijdgeest van Joy Division, Echo And The Bunnymen en Comsat Angels. De atmosferische doemrock – pál op de tijdgeest – komt ten volle tot uiting in barokke en weelderige songs als ‘Winning’, ‘Posession’ en de single ‘Sense Of Purpose’. Zwaar als kokend lood, maar toch steeds hoopvol gestemd, is Borlands zielenpijn voelbaar in ‘Silent Air’ – You showed me that silence / Can speak louder than words – ‘Fatal Flaw’ en de grande finale van ‘New Dark Age’ – een aanklacht tegen de lafheid van de politiek: And from the safest places / Come the bravest words. Adrian Borland zocht zelf die veilige plaatsen niet op; door gebrek aan succes in eigen land en gespleten door schizofrenie springt Adrian Borland uiteindelijk, op 26 april 1999, voor de trein. Adrian Borland is gestorven met de onrverteerbare gedachte dat From The Lion’s Mouth in zijn eigen tijd niet gezien werd als het meesterwerk wat het is, wat het was en wat het altijd geweest is.
Winning / Sense Of Purpose / Contact The Fact / Skeletons / Judgement / Fatal Flaw / Possession / The Fire / Silent Air / New Dark Age

donderdag 8 maart 2012

Phosphorescent | Here's To Taking It Easy




De funky blazers van uptempo opener It's Hard To be Humble (When You're From Alabama) zijn lichtelijk misleidend en zeker niet representatief voor de rest van Here's To Taking It Easy. Na het schitterende Pride uit 2007 en het zowel verrassende als respectvolle tribuut aan Willie Nelson – To Willie – van vorig jaar, is Here's To Taking It Easy Matthew Houcks, alias Phosphorescent, vijfde cd. Het lijkt een poging een groter publiek te bereiken en dat is iets wat Houck zeker verdient. Afgezien van de overigens beslist niet onaardige opener straalt dit album een Will Oldham-achtige grandeur uit. Voorts lijkt het erop dat Houck de Nelson-songs gebruikt heeft als vingeroefening voor dit geweldige countryrock-album, dat echt een doorbraak moet kunnen bewerkstelligen. Houck heeft Here's To Taking It Easy opgenomen met een heuse begeleidingsband, en dat is voor het eerst. Het komt de losse, rammelende – ouderwetse – sfeer beslist ten goede. Na de opener ontvouwt zich een magistraal album dat gekenmerkt wordt door zelfbespiegelende en bittere teksten en een muzikaal decor dat het beste verenigt van verschillende werelden. Namelijk die van Oldham, Bright Eyes en Jason Molina aan de ene kant, en die van Neil Young en ja, The Rolling Stones ten tijde van Sticky Fingers aan de andere kant. Noem het classic alt.country. Met overweldigende songs als Nothing Was Stolen (Love Me Foolishly), The Mermaid Parade, Tell Me Baby (Have You Had Enough, Heaven, Sittin Down en het epische Los Angeles, met zijn dubbele gitaar-line up en dreinende pedal steel, is dit het klassieke album wat Matthew Houck altijd al in zich had.
It's hard To Be Humble (When You're From Alabama) / Nothing Was Stolen (Love Me Foolishly) / We'll Be Here Soon / The Mermaid Parade / I Don't Care If There's Cursing / Tell Me Baby (Have You Had Enough / Hej, Me I'm Light / Heaven, Sittin Down / Los Angeles

woensdag 7 maart 2012

Toad The Wet Sprocket | Dulcinea

Zo rond 1991 is Toad The Wet Sprocket, in Amerika althans, op zijn commerciële hoogtepunt. In Nederland doet de band uit Santa Barbara, Californië hoegenaamd niets. In het thuisland echter, scoort Toad The Wet Sprocket – hoewel ontleend aan Monthy Python toch een ridicule naam – een aantal grote hits, afkomstig van het derde album Fear. De opvolger van vier jaar later, Dulcinea, is beduidend minder gepolijst met zijn combinatie van gedempte grunge-gitaren en R.E.M.-somberte. Wel levert Dulcina, met op de hoes de doodsbloemen bij uitstek, aronskelk en lelie, hits op met het catchy collegerocknummer 'Fall Down' en het prachtig broeierige 'Something's Always Wrong'. Maar achter de hits gaan pareltjes schuil als de logge gitaarpopsong 'Woodburning', het rauwe 'Reincarnation Song' en vooral de van weemoed druipende folkrockliedjes 'Crowing' en 'Listen', beide meeslepend vertolkt door zanger Glen Phillips. Dulcinea is een gevarieerd en bijzonder sfeervol gitaarpopalbum; het is in 1994 het creatieve hoogtepunt van Toad The Wet Sprocket. Nog een plaat volgt en dan is het in 1998 voorbij als de hits uitblijven en Phillips vervolgens solo gaat.
Fly From Heaven / Woodburning / Something's Always Wrong / Stupid / Crowing / Listen / Windmills / Nanci / Fall Down / Inside / Begin / Reincarnation Song / Hope

dinsdag 6 maart 2012

Boston | Boston

De beginjaren zijn zoals voor veel beginnende bands moeilijk. Well, we were just another band out of Boston / On the road to try to make ends meet / Playin all the bars, sleepin in our cars, zingt Bostons Brad Delp in 'Rock & Roll Band', op dat moment niet vermoedend dat Boston mede-verantwoordelijk zal worden voor het megasucces van een nieuwe stroming in de rockmuziek: Adult Oriented Rock. Evenmin kan hij bevroeden dat Boston debuutalbum zeventien miljoen keer verkocht zal worden. Het brein achter Boston is Tom Scholz, een technisch geschoolde whizz-kid uit Toledo, Ohio die in 1970 afstudeert aan het MIT in Boston, Massachusetts. Hij raakt bevriend met Brad Delp, dan werkzaam in een fabriek voor koffiezetapparaten. In de kelder van de woning van Scholz experimenteren ze met songstructuren, instrumenten en technologie. Scholz is naast technicus een bekwaam gitarist, bassist en toetsenist; Delp is de bescheiden tweede man met de fluwelen stem. Met behulp van gitarist Barry Goudreau maken Scholz en Delp demo's waarmee ze bij de platenbazen gaan leuren. Het duurt even, maar in 1975 is het CBS/Epic dat toehapt en de groep, Boston gedoopt, tekent. Scholz rekruteert drummer Sib Hashian en in een later stadium ook bassist Fran Sheehan, en neemt met de band in zijn eigen thuis-studio de tracks op voor Bostons debuutalbum. CBS/Epic steekt daar echter een stokje voor want de band is verplicht een CBS-studio en -engineer te gebruiken. En dus vliegt Boston voorjaar '76 naar Californië om daar alleen de zang op te nemen. Het baanbrekende, zelfgetitelde hardrockalbum Boston verschijnt in juli 1976 en slaat wereldwijd in als een bom. Naast het wat meer experimentelere 'Foreplay' en de pompende hardrocker 'Smokin', is Boston vooral een liedjesalbum, dat is opgetrokken uit ijzersterke melodieën en spetterende dubbelgelaagde gitaarriffs. Fluitende elektrische gitaren en rinkelende akoestische – karakteristiek voor Boston – maken de dienst uit op onweerstaanbare AOR-klassiekers als 'Rock & Roll Band', 'Peace Of Mind', 'Hitch A Ride', 'Something About You', 'Long Time' en 'Let Me Take You Home Tonight'. En dat alles geldt natuurlijk in overtreffende trap voor het volkslied van de AOR-generatie: 'More Than A Feeling'. Deze schitterende klassieker – zwevend tussen pop en hardrock – is ook een Nederland begin 1977 een monsterhit en een perfecte smaakmaker voor het zowel verfijnde als heavy debuutalbum van Boston. Wereldroem is hun deel; Boston is een klap een gevestigde naam op het wereldtoneel. En dat niet alleen: Boston verandert met 'More Than A Feeling' en dat geniale debuutalbum op eigen kracht het aangezicht van de rock.
More Than A Feeling / Peace Of Mind / Foreplay/Long Time / Rock & Roll Band / Smokin' / Hitch A Ride / Something About You / Let Me Take You Home Tonight

maandag 5 maart 2012

Lyres | On Fyre

Monoman is een ziekelijke verzamelaar van jaren zestig-singletjes; het verklaart zijn bijnaam – al schijnt die ook te slaan op zijn starheid en botte gedrevenheid. Dat laatste is hem – Jeff Connolly – niettemin goed van pas gekomen in zijn worsteling een muzikantenbestaan op te bouwen. In 1975 komt Connolly naar Boston om te studeren, maar daar komt niet veel van als hij zich aansluit bij punkband DMZ en naast toetsenist de nieuwe zanger wordt, luisterend naar de naam Mono Mann. De een-dimensionale Stooges-punk van DMZ levert een plaat op bij major Sire Records, maar als een doorbraak uitblijft en een van de twee gitaristen vertrekt komt de weg vrij voor de dadendrang van Connolly en zijn Vox Continental-orgel. In de eerste bezetting van de Lyres speelt de gitarist van DMZ nog, maar deze ruimt algauw het veld voor de vele vervangers. De compromisloze Connolly regeert zijn band met strakke hand en is tijdens de optredens de bezwete bandleider die dubbelgevouwen over zijn orgel hangt en zijn dijen ranselt met zijn tamboerijn. Lyres speelt melodieuze garagepunk met sterke soulinvloeden en een monomane hang naar het tijdperk waarin Monomans mono-singletjes verschenen. Als manager-fan Richard W. Harte zijn label Ace Of Hearts start, heeft Connolly’s Lyres een min of meer stabiele bezetting met DMZ-drummer Paul Murphy, DMZ-bassist Rick Coraccio en ex-Godzz-gitarist Danny McCormack. Harte produceert ook de band als deze in de Normandy Sound-studio vijftien nummers opneemt waarvan er elf op Ace Of Hearts eerste lp-release verschijnen: On Fyre. Elf opzwepende liedjes, gedrenkt in echo, voorzien van primitieve drums en versterkt door Connolly’s schelle tamboerijn en dreinerige orgeltje. Maar bovenal wordt het opwindende Lyres-geluid gekenmerkt door het heftige tremologeluid van McCormacks Danelectro-gitaar. Monoman: ‘Some people call it reverb, some people call it vibrato, but it’s tremolo. Get that straight, tremolo!’ Tussen spetterende eigen composities als ‘Help You Ann’, ‘I Really Want You Right Now’ en ‘Don’t Give It Up Now’ – Connolly’s credo – komt Monomans obscure smaak tot uiting in de keuze van de covers: ‘The Way I Feel About You’ van de tragische ex-Beatle Pete Best, ‘Tired Of Waiting’ van Ray Davies en ‘Love Me Till The Sun Shines’ van diens broertje Dave. Met Lyres’ On Fyre komt de revival van de sixties garagerock goed op gang – het is een van de beste lp’s van de jaren tachtig neo-garage, al doet opvolger Lyres Lyres – met twee Outsiders-cover – er niet voor onder. Populair is de groep bovendien in Frankrijk, Duitsland en ook Nederland. Dat laatste komt Monoman goed uit als hij in eind jaren tachtig opneemt en optreedt met zijn grote held Wally Tax.
Don’t Give Up Now / Help You Ann / I Confess / I’m Tellin’ You Girl / Love Me Till The Suns Shines / I Really Want You Right Now / Tired Of Waiting / Dolly / Soapy / The Way I Feel About You / Not Like The Other One

zondag 4 maart 2012

Michael Nesmith | And The Hits Just Keep On Comin’




Een carrière achter de rug van wereldberoemde muzikant annex tv-ster en eens een tieneridool dat zich van de rest onderscheidde door een stupide wollen mutsje, Michael Nesmith was een Monkee, en een eigenwijze Monkee. Als solo-artiest en maker van drie fascinerende countryrock lp’s werd Nesmith door de critici bejubeld, maar uiteindelijk onder curatele gesteld door platenmaatschappij RCA. Michael Nesmith moet in 1972 zijn fameuze begeleiders The First National Band ontslaan; hij mag van RCA nog een plaat maken, maar een band is te duur. Bovendien eist het label een hitsong, er mankeert immers het nodige aan het niveau van Nesmiths composities, aldus de platenbonzen. Nesmiths reactie is dat hij net zo min als het mannetje op de maan een hit kan schrijven. Uit balorigheid krijgt Nesmiths zesde soloplaat de veelzeggende titel And The Hits Just Keep On Comin’. RCA kan de hik krijgen.
Gewapend met akoestische gitaar en met mentale en fysieke ondersteuning van de onvolprezen O.J. “Red” Rhodes – een virtuoos op de pedal steel – neemt Nesmith tien nummers op en levert deze af bij RCA: And The Hits Just Keep On Comin’, hoezo hits? Een aantal composities schreef Nesmith in zijn Monkee-tijd, maar werden nooit opgenomen. Althans niet door Nesmith; Different Drum was in 1968 een stevige hit voor Linda Ronstadt en haar Stone Poneys. Net als de overige oudere nummers past Different Drum perfect tussen de lovesongs en breaking-up-songs die beurtelings hoopvol en bitter door Nesmith worden voorgedragen. Diferent Drum is een voorbeeld van de laatste, waarin de verteller erkent dat zijn geliefde niet voor hem voorbestemd is: Well, you and I / Travel to the beat of a different drum. Nesmith klinkt berustend, de katharsis voorbij. De algehele teneur op And The Hits Keep On Comin’ is dan ook sterk introspectief. Nesmith overpeinst waar het leven hem gebracht heeft, relativeert zijn voormalige sterrenstatus van goedlachse muzikale clown en telt zijn zegeningen. Tussen de regels van de bitterzoete liefdesliedjes door kiert een wereld van verval. De peilloze eenzaamheid in de fraaie opener Tomorrow & Me, de gesmolten plastic grimassen in The Candidate en de vergeefse zoektocht naar onbeperkte vrijheid in Harmony Constant. De reflectieve teksten – waarin Nesmith even vaak de liefde vindt als haar verliest – vormen de basis voor een tiental gracieuze en prachtig geconstrueerde romantische popsongs, die nergens lijden onder de spaarzame begeleiding. De simpele akoestische gitaar, de sporadische pianoveeg en het weemoedige pedal steel-spel van Red Rhodes laten alle ruimte aan Nesmiths stem en teksten. Het is bij uitstek het idioom waarin de ware singer-songwriter zich thuisvoelt; het terrein waar de singer-songwriter verslag doet van een innerlijke wereld die zowel eerlijk, liefdevol en hoopvol is als kaal, bleek en hard.
And The Hits Just Keep On Comin’ is de glorieuze piek in Nesmiths muzikale carrière en bovendien de scheidslijn waarlangs zijn artistieke leven in twee delen uiteenvalt. Het eerste deel kenmerkt zich achtereenvolgens door de bubblegumpop van The Monkees – dat het eerste miljoen op Nesmiths rekening oplevert –, de speelfim Head en de aanvang van een solocarrière die op interessante wijze gestalte krijgt met het geheel instrumentale The Witchita Train Whistle Sings. Met de sublieme trits Magnetic South, Loose Salute en Nevada Fighter exploreert Nesmith de contouren van het countryrock-genre, om dan in 1972 publiek en critici te verrassen met het prachtige melancholieke And The Hits Just Keep On Comin’.
Michael Nesmith maakt dan nog een aantal lp’s en richt een eigen platenlabel en productiemaatschappij op: Pacific Arts Corporation. De eerste productie is Nesmiths The Prison, een boek met begeleidende soundtrack. Dan stort de overambitieuze Nesmith zich op de film- en televisiewereld. Hij treedt op als producent van speelfilms als Repo Man, is mede-oprichter van MTV en wordt miljonair. En natuurlijk – in 1996 – volgt het onvermijdelijke: de reünie van The Monkees. Michael Nesmith ondergaat het met grote tegenzin, maar ziet ook de grote financiële voordelen. Nesmith is een gretig man die, hoewel een zeer geslepen entrepeneur, eveneens bewezen heeft een visionair muzikant te zijn. Met de contryrockalbums en vooral met de klassieke singer-songwritersplaat And The Hits Just Keep On Comin’ heeft Michael Nesmith dit inderdaad bewezen.
Tomorrow & Me / The Upside Of Good-Bye / Lady Love / Listening / Two Different Roads / The Candidate / Different Drum / Harmony Constant / Keep On / Roll With Flow

The Low Anthem | Oh My God, Charlie Darwin




Oh My God, Charlie Darwin, in eigen beheer uitgebracht, is een sprekend voorbeeld van hoe de indie-americana-vlag er ultimo 2008 bij staat. Hier zijn vrije radicalen aan het werk die hun liefde voor oorspronkelijke popmuziek leven. The Low Anthem, afkomstig uit Block Island, Rhode Island, is op de hun derde cd Oh My God, Charlie Darwin een trio (inmiddels een kwartet) bestaande uit Ben Knox Miller, Jeffrey Prystowsky en Jocie Adams, dat gezamenlijk meer dan twee dozijn verschillende instrumenten inzet. En dat loont, omdat deze cd van een werkelijk grote schoonheid is. Ruwweg valt de plaat in twee delen uiteen; de rauwere, banjo-aangedreven songs in de trant van Eliott Brood, en de trage, soms hartverscheurend mooie liedjes, waarin het dreigende pomporgel en de schitterende zangharmonieën een voorname rol spelen. Hier klinkt The Low Anthem als een mengeling van The Felice Brothers en Fleet Foxes – fenomenaal in 'Charlie Darwin' en 'Cage The Songbird'. The Low Anthem zou dan ook, zo schreef ik in 2008, beslist groot kunnen worden als ze zou worden opgepikt door een americana-label; vooralsnog knippen, plakken en verven de bandleden hun kartonnen hoesjes zelf en komen ze in Nederland onder de aandacht door particulier plugwerk. Dat laat echter onverlet dat deze ruwe diamant, opgenomen in de witte stilte van een Rhode Island-winter, een aanschaf tijdens de donkere dagen voor de kerst van 2008 ten volle verdient.
Dat The Low Anthem ook daadwerkelijk voorbestemd is voor grotere dingen blijkt wel uit het feit de band in het voorjaar van 2009 wordt opgepikt door het fameuze Bella Union-label, dat Oh My God, Charlie Darwin geremasterd en met een aangepast hoesje op het Europese publiek loslaat. Met succes. The Low Anthem toert meermalen door Europa en levert met Smart Flesh in 2011 een geweldige opvolger af.
Charlie Darwin / To Ohio / The Horizon Is A Beltway / Home I'll Never Be / Ticket Taker / To The Ghosts Who Write History Books / (Don't) Tremble / Music Box / Champion Angel / Cage The Songbird / OMGCD / To Ohio (Reprise)

zaterdag 3 maart 2012

Sloan | Smeared

Plotseling kan alles; Nirvana breekt alle records, Sonic Youth is opeens een ware noiserock-icoon. Het is 1991; the year that punk rock broke. Maar als Seattle het muzikale centrum van de wereld is, komt ook aan de andere kant van het continent een Canadese stad volop in de belangstelling: Halifax, Nova Scotia. Bands als Jale, Thrush Hermit en Eric’s Trip gelden als grote beloftes, maar nog hoger zijn de verwachtingen gestemd over Sloan. In 1991 gevormd aan de stedelijke universiteit is de bezetting van Sloan verbazingwekkend stabiel. Vijftien jaar na dato bestaat Sloan nog steeds uit Jay Ferguson (gitaar,zang), Chris Murphy (bas, zang), Patrick Pentland (gitaar, zang) en Andrew Scott (drums, zang, gitaar). Zonder platencontract, maar wel met een fikse dosis eigenwijsheid en 18-karaats songs in de bagage, neemt Sloan thuis bij vriend Terry Pulliam een serie liedjes op die opgenomen moesten worden. De bandleden hebben het idee dat het in een dag vastgelegde materiaal zo sterk is dat de twaalf liedjes tezamen wel eens een potentiële major-release zou kunnen zijn. Dat blijkt een rake gedachte als drie maanden later de talentenjagers van Geffen – koortsachtig op zoek naar nóg een Nirvana – overkomen uit Los Angeles en Sloan direct contracteren. De opgenomen songs – slechts geremixed in een Californische hi-techstudio – vormen inderdaad de basis voor Sloans major-debuut, Smeared. Sloan is hoorbaar geworteld in de gitaartraditie van de Velvet Underground, maar beslist aangespoord door de punkrock van Nirvana en Seattle. De luide gitaren van Ferguson en Pentland hebben inderdaad een grungy sound, maar er ligt een suikerlaag van dromerige harmonievocalen overheen – met een overduidelijke verwijzing naar de shoegazerspop van het Britse My Bloody Valentine. Gecombineerd leveren de gruizige, maar kristalheldere gitaren en de meerstemmige zang prachtige liedjes op als ‘Underwhelmed’, ‘Raspberry’ en ‘Sugartune’. Op ‘I Am The Cancer’ krijgt de zamenzang nog meer kracht door stem van Jale’s Jennifer Pierce. De met galm overladen psychedelische ballad ‘What’s There To Decide?’ is een passende afsluiter van Smeared, een verrassend noisepopalbum opgepept met stekelige gitaren en bestrooid met zoetstof. Sloan springt aldus mee op de golven van de dan heersende gitaartrend, maar een tweede Nirvana is Sloan – helaas voor Geffen – niet. Daar hoeft de band geen spijt van te hebben; vijftien jaar later maakt Sloan nog steeds verrassend goede albums, en ook nog eens in de oorspronkelijke bezetting.
Underwhelmed / Raspberry / I Am The Cancer / Median Strip / Take It In / 500 Up / Marcus Said / Sugartune / Left Of Centre / Lemonzinger / Two Seater / What’s There To Decide?