zaterdag 29 september 2012

The Associates | The Affectionate Punch


Op 23 januari 1997 overleed Billy Mackenzie in zijn vaders Schotse plattelandhuisje aan een overdosis van slaap- en kalmeringsmiddelen. Eenzaam en alleen; gedesillusioneerd, depressief en bankroet. Mackenzie’s muzikale carrière begon precies twintig jaar daarvoor, toen hij in Edinburgh Alan Rankine tegen het lijf liep. Het duo gaat optreden als cabaret-act; treedt op in nachtclubs en louche foyers. Het daarmee verdiende geld gaat op zeer veelvuldig pub-bezoek. Toch werkt het duo in Rankine’s flat aan de piano aan een repertoire van popmuziek. Maar dan popmuziek in de betekenis van een hutspot aan stijlen: van cabaret tot funk; van postpunk tot Bowie. Niet voor niets is de debuutsingle van The Associates een expres belabberde cover van ‘Boys Keep Swinging’. Het wekt de interesse van Fiction-labelbaas Chris Parry. In de Engelse Morgan Studio neemt het duo met behulp van producer Mike Hedges in vijf weken hun debuutplaat op, die in augustus 1980 uitkomt. The Associates zijn opThe Affectionate Punch met weinig tijdgenoten te vergelijken. Billy Mackenzie, beïnvloed door opera en zigeunermuziek, steekt met zijn exuberante falsetstem zowel Billy Holliday, Scott Walker als David Bowie naar de kroon en croont en krijst zich een weg door de mathematisch geconstrueerde liedjes. Het muzikale decor komt voor rekening van Rankine die in sprankelende liedjes als ‘Amused As Always’, ‘A Matter Of Gender’ en ‘Even Dogs In The Wild’ zowel met elektronica experimenteert als kristallijnen motiefjes en krassende, kille lijnen uit zijn gitaar tovert. Experimentele en barokke songs als ‘Transport To Central’ en ‘Deeply Concerned’ maken deel uit van de schitterende muzikale speeltuin waarin de dartele Rankine en Mackenzie naar hartelust ronddolen. Op The Affectionate Punch maken The Associates postmoderne popmuziek, gebruikmakend van bronnen afkomstig van opera, cabaret, disco en het Franse chanson. De naïviteit waarmee Rankine en Mackenzie deze stijlen tegemoet treden is eenvoudigweg uniek en overrompelend. The Affectionate Punch is ondanks het experimentele, soms mechanische geluid een gloeiende door Mackenzie’s pathetische falset opgepookte warmtebron. Het debuut van The Associates blijft ook in retrospect fier overeind, in tegenstelling tot de gladgepoetste geremixte versie die op aandringen van major Warner Brothers in 1982 verschijnt.

The Affectionate Punch / Amused As Always / Logan Time / Paper House / Transport To Central / A Matter Of Gender / Even Dogs In The Wild / Would I... Bounce Back / Deeply Concerned / A.

donderdag 27 september 2012

Partner | A Man-size Job Requires A Man-size Meal


Ver van de Randstad, in de glooiende heuvels van Limburg, ploetert de rockband Windmill jarenlang in het dancing-circuit. Het kwartet – Erwin Musper (zang, toetsen), Ab van Goor (zang, drums), Bert Bessems (gitaar), Pierre Beckers (drums) – werkt ook gestaag aan een eigen repertoire, en als de naam in 1977 wordt gewijzigd in Partner gloort er hoop aan de horizon in de vorm van een platencontract. De fijne debuutsingle 'Kayuta Hill' wordt een vaderlandse hit, gevolgd door de debuut-lp A Man-size Job Requires A Man-size Meal. Het album is gevuld met Steely Dan-achtige jazzpop; is elegant, maar ook ligt het gevaar van gladstrijkerij op de loer. Meestentijds weet Partner deze klip vaardig te omzeilen vanwege de afwisseling tussen zwierige, lyrisch symfo-passages, laid-back countryrock, puntige gitaarsolo's en Westcoast-harmonieën. Heel fraai zijn de symfonische opener 'Overture/Astral Light' en dito aflsuiter 'Another Lonely Day/Finale', evenals de schitterende weemoed-ballad 'Won't You Let me Try Again'. Partner ontbeert een eigen imago, maar de kwaliteit van het debuut en een vleugje Limburgs chauvinisme bezorgt de groep een terecht optreden op Pinkpop 1978.

Overture/Astral Light / Part Of My Life / Won't You Let Me Try Again / Home Again / Thank You For Being Here / Kayuta Hill / Long Lost Love Song / City Lights / Sorry For The Night / Another Lonely Day/Finale

woensdag 26 september 2012

Geva Alon | In The Morning Light


De internationale doorbraak van Geva Alon komt steeds dichterbij. Alon groeide op op een kibboets en trok al op jonge leeftijd naar Tel Aviv om in bandjes te spelen. In 2006 debuteerde hij op 24-jarige leeftijd met Days Of Hunger, dat zich vooral op de binnenlandse markt richt – het is geen sinecure de Israëlische grenzen te slechten. Geva Alon groeit met zijn folky, licht-psychedelische stijl uit tot een nationale rockheld, die evenwel internationale potentie bezit. Voor zijn derde album weet Alon de bekende Westcoast-producer Thom Monahan naar Tel Aviv te halen. Met hem en met als begeleidingsband de psychedelische hippies van Tree, neemt Geva Alon in 2009 het schitterende Get Closer op. Get Closer is als het ware een Westcoast-album, vanwege de Byrds-harmonieën en de stotende Neil Young-gitaar. Maar het wordt nog beter als Monahan voor de opnamen van In The Morning Light – die plaatsvinden in Cadiz, Spanje – the real thing ronselt: drummer Otto Hauser en gitarist Daniel Hindman van Vetiver, Rufus Wainwright-bassist Jeff Hill, toetsenist en pedal steel-speler 'Farmer' Dave Scher van Beachwood Sparks en gitarist-extraordinaire Neal Casal. Aldus waant Alon zich in Laurel Canyon anno 2012. En dat levert een heerlijk loom psychedelisch album op dat gekenmerkt wordt door Alons lijzige zang die sterk neigt naar Britse zangers als Nick Drake en Colin Blunstone enerzijds en naar Red House Painters' Mark Kozelek anderzijds. Muzikaal is In The Morning Light vooral een stroperige gitaarplaat. Prachtige gitaarpatronen en wegwiekende solo's zetten de toon in lyrische, melancholieke folkrocksongs als 'The Great Enlightment' , 'Carolina' en 'Valor Girl', dat een werkelijk betoverende gitaarsolo herbergt. 'She Calls My Name' heeft een lekker R.E.M.-erige schwung, 'The Jordan River' is aanstekelijk-meezingbaar en afsluiter 'Rock All Night' dient letterlijk genomen te worden: een zinderende gitaarsolo sluit dit fabelachtige album af. In The Morning Light, met zijn roots in Tel-Aviv, is een superieur rockalbum dat zwaar leunt op Californische countryrock, psychedelica en het dromerige singer-songwriters-idioom. In The Morning Light schreeuwt om een internationale doorbraak.

The Great Enlightment / I See The Love / Carolina / I Wonder If She's Fine / Valor Girl / Come Here Anytime / Grey Herons / She Calls My Name / The Jordan River / Rock All Night

dinsdag 25 september 2012

Joe South | Introspect


Joe South was in zijn tijd een alleskunner. Op 12-jarige leeftijd had hij al een wekelijks radioprogramma bij een lokaal muziekstation. Hij speelde als sessiegitarist mee op platen van Aretha Franklin, Fats Domino en Simon & Garfunkel en was bovendien te horen op Dylans Blonde On Blonde. Hij produceerde en arrangeerde hits voor The Tams en schreef ook nog eens de wereldhit ‘Down In The Boondocks’ voor Billy Joe Royal, en dat alles voor hij zelf debuteerde in 1968.
Geboren in 1940 in Atlanta, Georgia, was Joe South al op jonge leeftijd verslingerd aan muziek. Hij was discjockey bij WGST, en zong en speelde countryliedjes en soms zelfs een eigen compositie. South trad daarbij op in de honky tonks in en om Atlanta en na zijn middelbare schooltijd ruilde hij in 1962 Atlanta in voor Nashville. Nadat de British Invasion in 1964 op gang kwam en South deze invloed samenvoegde met zijn voorliefde voor soul en countrypop, keerde hij terug naar Atlanta – Nashville had hem, in tegenstelling tot vele anderen, weinig goeds gedaan. South had echter wel in Nashville het kunstje leren beheersen: in Atlanta richtte hij zijn eigen productiemaatschappij op en stelde zichzelf ter beschikking als songschrijver, gitarist, arrangeur en producer. In al deze hoedanigheden was Joe South dan ook verantwoordelijk voor Billy Joe Royals wereldhits, ‘Down In The Boondocks’ en ‘Hush’. Hij reisde heen en weer tussen de Muscle Shoals-studio’s en Nashville en werd een veel gevraagd arrangeur en sessiegitarist. Hij ontwikkelde een karakteristieke gitaarsound die leunde op het dan hippe sitargeluid in combinatie met een Zuidelijk soulgevoel.
Als gevolg van de sessies met Bob Dylan voor Blonde On Blonde en de opkomst van de flower-power wordt South zich bewust van het belang van zelfexpressie en – minstens zo belangrijk – ontdekt hij marihuana en acid. De drive om radiohits te schrijven verdwijnt dientengevolge naar de achtergrond en nieuwe ambities dringen zich op. Via een bevriende lokale platenbons weet Joe South een solo-deal af te sluiten met het machtige Capitol Records. Zelfverzekerd en vol elan vat South het ambitieuze plan op een plaat te schrijven en op te nemen die de vergelijking aankan met instituten als Pet Sounds en Sgt. Pepper. Natuurlijk gaat dit South niet lukken, maar hij krijgt van Capitol steun en een ruim budget om een poging te wagen. In de studio van Postice Record Productions in Atlanta neemt South elf nummers op met zijn begeleidingsband The Believers, bestaande uit broer Tommy South (drums), zus Barbara South (toetsen) en vriend John Mulkey (bas). Naast deze band wordt een strijkkwartet ingezet, waarvoor South uiteraard de arrangementen schrijft.
Introspect – de kijk naar binnen – verschijnt in 1968 en is nauwelijks vergelijkbaar met enig ander werk. De verzameling popsongs, want catchy popsongs blijven het, hebben een traditionele Zuidelijke inslag, maar zijn tegelijk experimenteel van aard. Het experiment zit hem in de sound, die nog het best te omschrijven is als countrysoul, en die een kaleidoscoop is van stijlen als rock-‘n-roll, gospel, rhythm & blues en uiteraard country en soul. Het is een dan unieke en progressieve mix, maar is bovendien stevig geworteld in de tradities van het Zuiden. Niet alleen de vermenging van diverse stijlen – en Souths arrangeertechnieken – zijn bijzonder; ook zijn psychedelische gitaarsound, met gebruikmaking van tapevertraging, is uniek en uit duizenden te herkennen. Het beste voorbeeld hiervan is ‘Games People Play’, een klassiek popnummer met een evenzeer klassiek intro. ‘Games People Play’ is bovendien een soort van protest tegen leugenachtig gedrag: Games people play / Every night and every day now / Never meaning what they say. Het introspectieve van de plaattitel komt terug in ‘Mirror Of Your Mind’ waarin South met een diepe en donkere stem – als een ware singer-songwriter – croont: Who’s that fool looking back at you in the mirror of your mind. South keert zich in zichzelf en reflecteert zijn amoureuze leven in juweeltjes van beeldspraak als we are birds of a feather en I never promised you a rose garden. De invloeden van het Diepe Zuiden komen terug in het bijbelse ‘Gabriel’, dat uitgesmeerd over ruim zeven minuten een meesterlijke afsluiter is van Introspect.
In eerste instantie weet Introspect nauwelijks aandacht te trekken, maar als een jaar later ‘Games People Play’ als single wordt uitgebracht, rijst Souths ster tot ongekende hoogten: ‘Games People Play’ wordt in 1969 zeer terecht uitgeroepen tot Song of the Year. De daaropvolgende jaren werkt South in de studio aan een oeuvre van vier lp’s en dompelt zich onder in drugs. Uiteenlopende artiesten als The Osmonds, Elvis Presley en Deep Purple scoren in de begin jaren zeventig grote hits met nummers van South, met als grootste de miljoenenhit van Lynn Anderson, ‘Rose Garden’. Joe Souths drugsgebruik weerhoudt hem echter van een definitieve doorbraak en in 1971 stort hij volledig in. Hij verdwijnt naar de jungle van Hawaii en zal in 1975 terugkeren naar de Atlanta om zijn laatste plaat op te nemen, Midnight Rainbows. En dan, dan verdwijnt Joe South voorgoed van het podium.
Op 5 september 2012 overlijdt hij, 72 jaar oud.

All My Hard Times / Rose Garden / Mirror Of Your Mind / Redneck / Don’t Throw Your Love To The Wind / The Greatest Love / Games People Play / These Are Not My People / Don’t Be Ashamed / Birds Of A Feather / Gabriel

maandag 24 september 2012

The Wallflowers | The Wallflowers


Jakob Dylan heeft altijd gewaardeerd willen worden om zijn eigen muzikale talent en niet om het feit dat hij toevallig een van de zonen van Bob Dylan is. Het talent van Jakob Dylan staat buiten kijf, zonder meer, maar toch… Ten eerste is Jakob Dylan de in 1970 geboren zoon van Sara Lowndes en Robert Zimmermann, dus de naam Dylan is niets anders dan een zelfgekozen artiestennaam. Ten tweede dopen Jakob Dylan en zijn vrienden hun band in 1990 om van The Apples naar The Wallflowers – juist; de titel van een Bob Dylan-song. Enfin, The Wallflowers opereren vanuit Los Angeles en bestaan naast componist en zanger Dylan uit gitarist Tobi Miller, toetsenist Rami Jaffee, bassist Barry Maguire en drummer Peter Yanowitz. Het is, o wonder, voor The Wallflowers geen probleem een label te interesseren voor hun rockmuziek gebaseerd op jaren zestig rock en de Paisley Underground van de jaren tachtig. Met producer Paul Fox nemen The Wallflowers in een week of vier hun debuutplaat op voor Virgin in de American Recording-studio in Hollywood. In 70 minuten rockmuziek hebben The Wallflowers heel veel te vertellen. De zang van Jakob Dylan doet qua frasering – vooral op ‘Asleep At The Wheel’ – sterk denken aan die van zijn vader, maar de aandacht op het zelfgetitelde debuut gaat vooral uit naar het warme orgel- en pianospel van Jaffee, de gitaarsound van Miller die herinnert aan die van Richard Thompson, en Dylans epische composities. Het zijn inderdaad epische gitaarsongs die The Wallflowers bevolken: ‘Sugarfoot’, ‘Sidewalk Annie’, ‘Hollywood’ en het fenomenale ‘Ashes To Ashes’. Uitgesponnen rocksongs als ‘Somebody’s Else’s Money’ en ‘Honeybee’ neigen zelfs naar de tien minuten. Maar The Wallflowers blijft een lekker logge, maar scherpe gitaarplaat, nauw aansluitend bij de tijdgenoten, maar schatplichtig aan het verleden van Little Feat en Neil Young in de jaren zeventig en Green On Red in de jaren tachtig. Een geweldige plaat dus, maar daar denkt het publiek anders over. Virgin laat de band al na een cd vallen, waarna Dylan en Jaffee een nieuwe Wallflowers vormen. Met een nieuw platencontract op zak neemt de band met papa Bobs vriend T-Bone Burnett Bringin Down The Horse op, een cd die meer dan een miljoen keer verkoopt en ook nog eens singlehits oplevert. Uiteindelijk zijn Jakob Dylan en zijn Wallflowers redelijk populair geworden, ook in latere jaren, maar de kracht en lyriek van het debuut The Wallflowers blijft onovertroffen.

Shy Of The Moon / Sugarfoot / Sidewalk Annie / Hollywood / Be Your Own Girl / Another One In The Dark / Ashes To Ashes / After The Black Bird Sings / Somebody Else’s Money / Asleep At The Wheel / Honeybee / For The Life Of Me

zondag 23 september 2012

The Grassroots | Let’s Live For today


Philip F. Sloan en Steve Barri zijn in 1964 in dienst als songschrijvers bij Lou Adlers Dunhill Records, maar twee jaar later hebben ze hun eigen folkrockband: The Grassroots. Ze scoren een aantal flinke hits en besluiten dan dat er een echte band moet komen. Enter Rob Grill (zang, bas), Warren Entner (gitaar), Creed Bratton (gitaar) en Rick Coonce (drums). Ze hebben in 1967 gelijk al een wereldhit, niet met een Sloan/Barri-compositie maar met een uit het Italiaans vertaald liedje: 'Let's Live For Today'. Met producer Steve Barri scoren The Grassroots een hele serie hits met harmonieuze popsongs die zwaar leunen op samenzang en folkrock-gitaren. Het spreekt vanzelf dat op het debuutalbum Let's Live For Today al deze aanstekelijke, zonnige Sloan/Barri-composities te vinden zijn – 'Things I Should Have Said', 'Wake Up, Wake Up', 'Tip Of My Tongue'. Opvallend is dat de bandcomposities – opgetuigd met fuzzgitaren en klavecimbel – niets onderdoen voor de hits. Samengevoegd maakt dit van Let's Live For Today een prachtig album waarop anglofiele pop, Westcoast folkrock en psychedelica-light een perfect verbond smeden.

Things I Should Have Said / Wake Up, Wake Up / Tip Of My Tongue / Is It Any Wonder / Let's Live For Today / Beatin' Round The Bush / Out Of Touch / Won't You See Me / Where Were You When I Needed You / No Exit / This Precious Time / House Of Stone 

vrijdag 21 september 2012

Eric Clapton | Eric Clapton's Rainbow Concert


Is het niet vanwege de kwaliteit an sich, dan is het wel vanwege het historische belang dat Eric Clapton's Rainbow Concert zo'n indrukwekkend album is. Het tekent namelijk de terugkeer van Eric Clapton op het internationale podium, na een langdurige periode van afwezigheid vanwege een heftige heroïneverslaving en een totale identiteitscrisis. Eind jaren zestig was Clapton god, maar begin jaren zeventig is hij een menselijk wrak dat afstevent op zijn ondergang. Een serieus afkickprogramma brengt Clapton weer terug onder de mensen en om deze wederopstanding te vieren organiseert Pete Townsend op 13 januari 1973 een welkomstconcert in het Londense Rainbow Theatre. Gekleed in een smetteloos wit pak en een Gibson Les Paul omgegord, voert Eric Clapton een allstar band aan met daarin Pete Townsend (gitaar), Ronnie Wood (gitaar), Steve Winwood (toetsen), Rick Crech (bas), Jim Capaldi (drums), Jimmy Karstein (drums) en Rebop (percussie). Een compilatie van deze bijzondere avond is vastgelegd op het album Eric Clapton's Rainbow Concert: zes sterke songs waarin Clapton excelleert op zijn elektrische gitaar. Zelf geen uitgesproken componist, passeren fascinerende, heavy uitvoeringen van 'After Midnight' (J.J. Cale), 'Little Wing' (Jimi Hendrix), 'Pearly Queen' (Traffic) de revue. 'Badge' componeerde Clapton samen met George Harrison, 'Roll It Over' met Bobby Whitlock in zijn Derek & The Dominos-periode en het geweldige 'Presence Of The Lord' stamt uit Claptons Blind Faith-periode. Al met al is het een fraaie staalkaart van Claptons verrichtingen in het verleden en tegelijk een historisch startpunt van Eric Clapton in zijn nieuwe gedaante. Eric Clapton's Rainbow Concert is een afscheid van Clapton de gitaar-god, en de geboorte van de rootsy, laidback performer, die al in 1974 uiterst succesvol is met 461 Ocean Boulevard.

Badge / Roll It Over / Presence Of The Lord / Pearly Queen / After Midnight / Little Wing

donderdag 20 september 2012

Reigning Sound | Break Up... Break Down


Voor de heersende muzikale begrippen in het nieuwe millennium heeft Reigning Sound een tamelijk unieke sound. Vanuit de basis van de sixties garagerock laat het kwartet uit Memphis, Tennessee zich op hun debuutplaat vrijelijk beïnvloeden door country, folk en soul. Die basis van rammelende garagerock wordt gelegd door zanger/gitarist Greg Cartwright, een ervaren rot in het metier. Begin jaren negentig richt Cartwright namelijk The Compulsive Gamblers op, in de zomer van 1993 gevolgd door de oprichting van het garagepunktrio The Oblivians. Na een grote reputatie opgebouwd te hebben in het internationale undergroundcircuit – The Oblivians zijn een legende – ontbindt Greg Cartwright de band in 1998 en gaat hij weer vrolijk door met The Compulsive Gamblers. Intussen heeft Cartwright in Memphis samen met zijn vrouw zijn eigen platenwinkel geopend, Legba Records, die moet dienen om in slappe tijden te kunnen overleven. Maar in 2001 stort hij zich met Alex Greene (orgel), Jeremy Scott (bas) en Greg Robertson (drums) op een nieuw muzikaal project: Reigning Sound. In de voor Cartwright vertrouwde Easley Studio neemt het kwartet zijn debuut op dat in mei 2001 uitgebracht wordt in een hoes met daarop de vier gestoken in lullige, ouderwetse college-kostuums. De retrosfeer op Break Up… Break Down komt verder nadrukkelijk tot uiting in de ouderwetse rockliedjes die vet knipogen naar de countrysoul van Memphis-beroemdheden Dan Penn en Spooner Oldham, zij het gedrenkt in echo en aangescherpt door Cartwrights vervormde gitaar-reverb. Hoewel de rommelige garagerocksound wordt gehandhaafd, klinkt Reigning Sound op ‘Since When’, ‘You Don’t Hear The Music’ en ‘Want You’ subtiel en soulvol, terwijl ‘As Long’ vanwege de pedal steel pure countryrock is. Het dreinerige orgeltje in ‘I Don’t Care’ en ‘Take A Ride’ roept associaties op met Green On Red, ‘So Sad’ kent een melodielijn die sterk aan de country van Gram Parsons doet denken, terwijl Cartwrights zang op ‘I’m So Thankful’ herinneringen oproept aan Jeffrey Lee Pierce. Maar het hoogtepunt van Break Up… Break Down is het slepende en van priemende gitaarsolo’s voorziene ‘Goodbye’, in alles een Reigning Sound-song. Deze sound bouwt Greg Cartwright verder uit op Time Bomb High School (2002), Too Much Guitar! (2004) en Love And Curses (2009), al wordt het geluid rauwer en luider. Het grote talent van Greg Cartwright wordt in 2007 nog eens bevestigd als hij producer, gitarist en songschrijver is voor het comebackalbum van Mary Weiss van The Shangri-Las.

Since When / I Don’t Care / You Don’t Hear The Music / Goodbye / As Long / Want You / So Goes Love / Take A Ride / Waiting For The Day / So Sad / I’m So Thankful

woensdag 19 september 2012

Ryan Bingham | Mescalito


In 2006 debuteert Ryan Bingham met Dead Horses op het kleine Texaanse Lone Star Music-label. Bingham, geboren in Hobbs, New Mexico, laat daarop zijn niet misselijke talenten horen, reden waarom het grote Lost Highway deze singer-songwriter vol in de armen heeft gesloten. Met het major-debuut Mescalito wordt in 2007 de guy met de good looks uit New Mexico opgestuwd in de vaart der volkeren. Met een dikke portemonnee en een nieuwe begeleidingsband – de Dead Horses – heeft Bingham met producer, gitarist en ex-Black Crowe Marc Ford nagenoeg alle nummers van het debuut opnieuw opgenomen. Het resultaat is tamelijk verbluffend, want Mescalito is zonder meer een prachtige, sfeervolle countryrockplaat, die aansluit op de beste Texas-traditie van eenzame, stuurse troubadours die metaforisch rondzwerven over de high plains.
De melancholieke kant van Bingham komt tot uitdrukking in de border-song 'Boracho Station' en in doorleefde ballads als 'Don't Wait For Me', het fantastische 'Long Way From Georgia' en het door een zwalkende fiddle begeleide 'Ever Wonder Why'. Daarnaast stompt en rockt Bingham in bijzonder opwindende rootsrocksongs als het met gierende slide opgetuigde 'Sunshine' en het southern rock-achtige 'Hard Times' – en imponeert hij met de trage broei van het meeslepende 'For What It's Worth'. De ronduit zwaar getalenteerde Bingham heeft bovendien een grofbesnaarde, schuurpapieren stem die perfect past bij de organische, broeierige productie en het rauwe country-idioom, wat Mescalito tot een van dé singer-songwriters-cd’s van 2007 maakt, en in feite de ideale soundtrack is voor de speelfilm No Country For Old Men.
Opvolger Roadhouse Sun stelt teleur, maar een collaboratie met de onvolprezen T Bone Burnett levert Bingham in 2010 een Oscar op voor 'The Weary Kind', de themasong van de speelfilm Crazy Heart. Met het succesvolle Junky Star is Ryan Bingham weer op het juiste spoor.

Southside Of Heaven / The Other Side / Bread And Water / Don't Wait For Me / Boracho Station / Sunshine / Ghost Of Travelin' Jones / Hard Times / Dollar A Day / Take It Easy Mama / Long Way From Georgia / Even Wonder Why / Sunrise / For What It's Worth

dinsdag 18 september 2012

The Lollipop Shoppe | Just Colour


In 1965 richt Fred Cole in Las Vegas, Nevada The Weeds op. De band maakt luide garagerock, aangejaagd door het maniakale, snerpende stemgeluid van Cole. De trek naar de hippe Westkust brengt The Weeds in Portland, Oregon en het succes in lokale clubs aldaar drijft de band naar Californië – the place to be. Via de Britse manager van The Seeds, Lord Tim Hudson, komen The Weeds onder contract bij Uni Records, al moet het vijftal wel een andere naam aannemen. Ze kiezen voor The Underground Railroad – naar een eigen compositie, maar zien tot hun afgrijzen op het singlehoesje dat het het bubblegum-achtige Lollipop Shoppe is geworden. Die single, ‘You Must Be A Witch’, is in ieder geval wel een garagepunkklassieker. Een debuutalbum wordt snel opgenomen – volgens Fred Cole in een dag – en borduurt voort op de gejaagde garagesound van krijsende vocalen, feedbackgitaren en primitieve ritmes. Maar tussen de rauwe sound van de demente rockers klinken ook prachtige psychedelische ballads op als ‘Don’t Close The Door On Me’ en het Love-achtige ‘It’s Only A Reflection’. Het sterke Just Colour is het enige album van The Lollipop Shoppe, maar niet van Fred Cole. Na Zipper in de jaren zeventig, kent Cole samen met zijn vrouw Toody in de jaren tachtig en negentig wereldwijd undergroundsucces met punkrockband Dead Moon en vanaf 2007 – Fred en Toody Cole zijn dan 40 jaar getrouwd – met de Pierced Arrows.

You Must Be A Witch / Underground Railroad / Baby Don’t Go / Who’ll read The Will / It’s Only A Reflection / Don’t Look Back / Don’t Close The Door On Me / It Ain’t How Long / It’s Makin’ It / I’m Gonna Be There / You Don’t Give Me No More / Sin

maandag 17 september 2012

Ramsay Midwood | Shoot Out At The OK Chinese Restaurant

Ramsay heeft een vies baardje, draagt onder de gloeiende zon een beren- of bevermuts en heeft grote gaten in de afgetrapte laarzen. De laarzen voeren overigens een ritmische dans uit, begeleiden de imposante donkere stem en de kaalgeroffelde semi-akoestische gitaar. Ramsay heeft volledig bezit genomen van het kleine podium, er is geen ontkomen aan zijn ruige aanwezigheid, zijn stem en de songs van Shoot Out At The OK Chinese Restaurant. Ramsay wordt begeleid door de elektrische gitaar van Randy Weeks en de ritmesectie van Neal Casals band. Het is Eerste Pinksterdag van het jaar 2000 en Ramsay bevindt zich in de tuin van zijn Duitse platenlabel, aan de oevers van de Weser. De sfeer is die van een veranda in het Diepe Zuiden aan het einde van een hete zomerdag, waar de luisteraars aanschuiven voor een portie inktzwarte countryblues. En dat is wat Ramsay, als de onderkoelde entertainer die hij is, ze geeft: zompige countryblues.
Ramsay Midwood is een Californiër die met Shoot Out At The OK Chinese Restaurant in 1999 debuteert op het Duitse Glitterhouse label. Dit label is gespecialiseerd in americana, dus is het geen wonder dat de Amerikaanse singer-songwriter – net als countryrocker Neal Casal – onderdak vond bij Glitterhouse. Het mag misschien geen wonder zijn, maar bijzonder is het wel. Dat heeft ook Ramsay Midwood ervaren.
Midwoods vriend en bassist Kip Boardman – zelf eveneens een singer-songwriter wiens debuut Upon The Stars in 2002 uitgebracht wordt – bezit thuis in noord Los Angeles een studio alwaar, ‘at Kips house’ de opnamen plaatsvinden van Ramsays debuut. Naast Kip Boardman is er in Ramsays uitstekende begeleidingsband plaats ingeruimd voor Lone Justice-drummer Don Heffington, gitarist en banjospeler Randy Weeks – eveneens leverancier van ‘Can’t Let Go’ voor Lucinda Williams’ Car Wheels On A Gravel Road – en Rami Jaffee, de toetsenist van The Wallflowers. Binnen het bestek van een aantal weken worden in de nachtelijke uren de composities van Midwood veelal in één take ingespeeld. Vervolgens worden de mastertapes opgestuurd naar het Duitse platenlabel.
Het duurt daarom een geruime tijd voordat Ramsay Midwood het finished product in handen krijgt. Glitterhouse is niet op de hoogte van Ramsays verblijfplaats en stuurt daarom 20 exemplaren van de cd naar de studio waar Neal Casal zijn nieuwe plaat opneemt. Als het pakket met cd’s arriveert, belt Casal met Ramsay en vertelt daarbij dat hij welkom is in de studio – zo’n 25 mijl van Ramsays onderkomen. Een opgewonden Midwood zegt dat hij eraan komt. Twee uur later komt hij uitgeput aan in de opnamestudio. Op de vraag van de verbaasde Casal waarom het zolang duurde, antwoordt Ramsay: ‘Valt toch wel mee voor zo’n stuk fietsen?’ Ramsay neemt de cd’s en complimenten in ontvangst, waarop hij in reactie op het enthousiasme alle 20 exemplaren uitdeelt aan de aanwezige muzikanten en technici. Het is deze naïviteit die ook doorklinkt in Shoot Out At The OK Chinese Restaurant en die deze tot zo’n wonderlijke en bijzondere cd maakt. Shoot Out At The OK Chinese Restaurant is een aardse, directe en ruwe plaat die qua sound vergelijkingen oproept met Neil Youngs Tonight’s The Night. Daarentegen is Shoot Out At The OK Chinese Restaurant beduidend bluesiër en neemt Midwood de rol aan van een real Southerner die op zijn veranda becommentariëert wat hij op zijn pad vindt. Tekstueel blijft Ramsay dicht bij huis, hij heeft het over zijn voorkeur voor een mohair sweater, een dame met krokodillenleren tas (die hem aan de dijk zet) en de liefde voor een blinde hond. Geografisch bestrijkt Midwood het heartland van de Amerikaanse muziek: van Alabama, via Chicago naar de San Bernadino Vallei, die overigens in lichterlaaie staat. De lijzige, maar o zo soepele stem houdt de luisteraar volledig bij de les en gecombineerd met de beeldende teksten levert dit 35 minuten vitale en bij de strot grijpende countryblues op. Shoot Out At The OK Chinese Restaurant zet daarmee een nieuwe standaard en maakt Ramsay Midwood tot een oorspronkelijke en originele singer-songwriter. Doorbreken doet hij echter niet, immers de plaat is bij release in 1999 alleen in Europa uitgebracht. Drie jaar later is de doorbraak er nog steeds niet, maar er is wel gerechtigheid: in 2002 wordt Shoot Out At The OK Chinese Restaurant uitgebracht op een Amerikaans label. Ramsay zal er beretrots op zijn, maar die doorbraak komt er niet en zal er niet komen.

Dreary Life / Chicago / Spinnin’ On This Rock / Mohawk River / Feed My Monkey / Esther / Waynesboro / Grass’ll Grow / Alligator Lament / Heaven’s Toll

zondag 16 september 2012

Brinsley Schwarz | Brinsley Schwarz



In de weken die eindigen op 18 en 25 oktober 1969 staat er een advertentie in de Britse Melody Maker die afkomstig is van Famepushers Ltd. Achter dit bedrijf schuilen de zakenlui Edward Moulton en Stephen Warwick, entrepeneurs die actief zijn in de filmindustrie en zich verder bezighouden met de exploitatie van een vakantie-eiland in de monding van de Thames, de organisatie van het spectaculairste bridgetoernooi ooit en voor de rest met alles waar geld mee valt te verdienen. Dus zijn Moulton en Warwick via een advertentie op zoek naar een jonge band met songschrijverskwaliteiten. De zojuist van Kippington Lodge naar Brinsley Schwarz omgedoopte band – bestaande uit Brinsley Schwarz, Billy Rankin, Nick Lowe en de net toegetreden Bob Andrews – reageert op de oproep. Nadat het viertal onder de naam Kippington Lodge een vijftal geflopte singles heeft uitgebracht, schept de nieuwe naam nieuwe kansen. En deze nieuwe kans dient zich aan als de mannen achter Famepushers heil zien in de potentie van Brinsley Schwarz. Dave Robinson – ex-roadie van Jimi Hendrix – wordt door Famepushers aangesteld als producer en manager. Binnen afzienbare tijd – gedurende welke de Brinsleys in de studio schaven aan hun debuut-lp – weet de handige Robinson een platencontract bij United Artists af te dwingen door een kant en klaar product, inclusief de door grafisch artiest Barney Bubbles ontworpen hoes, te presenteren. Het gretige label verstrekt een fiks voorschot – dat overigens direct bij Famepushers terecht komt. Het schept echter wel verplichtingen, vandaar dat Robinson samen met de opportunistische denktank van Famepushers een ongekend spectaculaire publiciteitsstunt verzint.
De eerste kennismaking met de pers moet, aldus de megalomane leiding van Famepushers, daarom plaatsvinden in een aansprekende gelegenheid, en die aansprekende gelegenheid is The Fillmore East te New York. Het moet het Famepushersteam – en Dave Robinson in het bijzonder – worden nagegeven; zij krijgen het voor elkaar om met een van Aer Lingus gehuurd toestel 140 journalisten van allerlei pluimage over te brengen naar New York, alwaar Brinsley Schwarz op 4 en 5 april 1970 in The Fillmore East zal optreden in het voorprogramma van Van Morrison en Quicksilver Messenger Service. De ondernemingsgeest van Famepushers ten spijt, het plan draait op een totale mislukking uit. Allereerst krijgen Lowe, Andrews en Rankin geen visum voor Amerika, zodat het drietal via Canada de Verenigde Staten wordt ingesmokkeld. Dit plan lukt, ook al zal de band vlak voor de soundcheck in The Fillmore East arriveren. De krakkemikkige Air Lingus Boeing, met aan boord de Britse pers, krijgt kort na het vertraagde vertrek panne, zodat het gerepareerd moet worden op Shannon Airport. De journalisten worden onthaald op gratis drank in de airport-lounge en in combinatie met de meegebrachte drugs is dit de oorzaak dat het zaakje compleet ontspoort. Meer dan 100 totaal beschonken en benevelde journalisten zijn er op het nippertje getuige van dat Brinsley Schwarz, op gehuurde apparatuur en instrumenten, een rampzalig optreden verzorgen. De kritieken in de Britse bladen zijn vernietigend: ‘The Biggest Hype Of All Time’ (Melody Maker).
The band voelt zich totaal vernederd, maar ondanks dat verschijnt op 17 april 1970 de debuut-lp Brinsley Schwarz. Een debuut-lp die er zijn mag. In de zeven composities, waarvan zes van de hand van Nick Lowe, komt een beeld naar voren van een sympathieke band die met veel gevoel voor harmonie en muzikaliteit in een tradionele bezetting de sterren simpelweg van de hemel speelt. Er is een meer dan prominente rol voor de rollende orgelklanken van Bob Andrews, waardoor er overeenkomsten zijn met Caravan en Traffic. De belangrijkste invloed is echter gelet op de meerstemmige zang en het evidente Westcoast-gevoel Crosby, Stills, Nash & Young. Lowe transporteert op welhaast perfecte wijze de Californische sfeer naar het Britse landschap, zoals in Mayfly: I’m going down to the valley / Find myself a Mayfly. De nummers, die in lengte variëren van vier tot tien minuten, laten – hoewel misschien niet altijd even origineel – een grote rijkdom zien. Het is dan ook, ondanks het debacle, terecht dat de debuutplaat Brinsley Schwarz op zijn eigen merites is beoordeeld en goed ontvangen is in de Britse pers. Terecht, omdat Brinsley Schwarz later met Despite It All, Silver Pistol en Nervous On The Road meesterlijke platen afleverde. En vooral – als reactie op de grootheidswaan van het debuutoptreden – omdat Brinsley Schwarz één van de initiators was van de pubrock. Een levendige pretentieloze stroming die respectvol putte uit de geschiedenis van rock & roll, soul en rhythm & blues en die countryrock verbond met punk. Brinsley Schwarz zijn daarmee de aartsvaders van de ongedwongen liedjes, de kleinschalige optredens en de goudeerlijke rockmuziek. Het schitterende debuut Brinsley Schwarz was in 1970 de illustere voorbode van de pubrock en is om die reden een scharnierpunt binnen de 20e eeuwse popmuziek.

Hymn To Me / Shining Brightly / Rock And Roll Women / Lady Constant / What Do You Suggest? / Mayfly / Ballad Of A Has-Been Beauty Queen

vrijdag 14 september 2012

Clover | Fourty Niner

Hoewel nergens op de hoes vermeld is Elvis Costello’s begeleidingsband op My Aim Is True de band Clover. Het is vermoedelijk het bekendste wapenfeit van de Westcoast countryrockgroep die al in 1970 zijn eerste lp uitbracht. Op grond van het debuut Clover en de opvolger Fourty Niner haalden het notoire Stiff-duo Jake Riviera en Dave Robinson en Clover-fan Nick Lowe de band in 1976 naar Engeland. Clover was aan het begin van de jaren zeventig van een grote muzikale invloed geweest op Nick Lowe en zijn band Brinsley Schwarz en nu kon Lowe iets terugdoen door het armlastige Clover in te huren als sessieband. Vanaf 1971 tot halverwege 1976 moest het kwartet uit San Francisco het stellen zonder een platencontract, op de been gehouden door vriendschap, frustratie en live-optredens in de Bay Area. De band ontstaat begin 1967 als Outfit-gitarist en -bassist John Ciambotti toetreedt tot The Tiny Hearing Aid Company, dan bestaande uit Alex Call (zang, gitaar, piano), John McFee (leadgitaar, pedal steel, orgel, tuinbroek) en Mitch Howie (drums). Een nietszeggende naam is snel bedacht: Clover. Op 4 juli 1967 vindt het eerste optreden van Clover plaats, waarna er gedurende twee jaar vele zullen volgen in zalen als The Avalon en The Fillmore. Op voorspraak van Creedence Clearwater Revival vindt Clover in 1969 onderdak bij Fantasy Records. Met aspirant-producer en fiddlespeler Ed Bogas neemt Clover onder primitieve omstandigheden het zelfgetitelde debuut op, een recept dat Clover een jaar later met Fourty Niner zal herhalen. Het verschil is echter dat de muzikanten en producer beter en ervarener zijn. Fourty Niner is dan ook een uitstekende Westcoast countryplaat met overwegend laidback countryrocksongs die net als The Band de sfeer van het Amerikaanse platteland ademen. In deze songs – ‘Harvest’, ‘Old Man Blues’, ‘Mr. Moon’, ‘Mitch’s Tune’ – worden de hoofdrollen opgeëist door de soulvolle zang van Alex Call en het prachtige pedal steel- en orgelspel van John McFee. Variatie is er in de vorm van ‘Sunny Mexico’, een uitstapje naar Amerika’s zuiderburen, de countrysoul van ‘If I Had My Way’, de swampsound van ‘Sound Of Thunder’ en het meer rockende ‘Keep On Trying’, voorzien van een venijnige McFee-gitaarsolo. Fourty Niner is een gevarieerd en bijzonder sfeervol countryrockalbum, maar wegens totaal gebrek aan promotie van Fantasy – labelgenoot CCR verkoopt immers ook zichzelf – wordt het album een commerciële mislukking. Vlak na de release van Fourty Niner verlaat Clover Fantasy en het zal vijf jaar duren van ploeteren, bezettingswisselingen en sessiewerk – John McFee speelt pedal steel op Van Morrisons Tupelo Honey en Steve Millers Fly Like An Eagle – voordat Clover weer een platendeal weet te bewerkstelligen. In Engeland. Maar een countryrockband in het Engeland van Stiff, new wave en punk is ook geen succes. Ook al zijn de Californiërs de zeer adequate en superstrakke begeleiders op Elvis Costello’s revolutionaire debuut, obscuur is Clover altijd gebleven.

Harvest / Keep On Trying / Old Man Blues / Fourty Niner / Sound Of Thunder / Chicken Butt / Mr. Moon / Love Is Gone / Mitch’s Tune / Sunny Mexico / If I Had My Way

donderdag 13 september 2012

Frankie Miller | Once In A Blue Moon

Hij is beroemd om zijn schuurpapieren stem, maar daarnaast is Frankie Miller een begenadigde songsmid die liedjes schrijft op het snijvlak van soul, country en blues. Als Miller in 1970 verhuist van Glasgow naar Londen en optredens doet in het pubcircuit, wordt hij ontdekt door Procol Harum-gitarist Robin Trower. Deze lijft hem in bij zijn nieuwe groep Jude, maar begin '72 is Frankie weer in z'n eentje, al heeft hij er wel een platencontract bij Chrysalis aan overgehouden en wordt hij voor de opnamen van zijn debuutplaat gekoppeld aan Brinsley Schwarz. Opgenomen in de Rockfield Studios in Wales en geproduceerd door Brinsley-manager Dave Robinson, is Once In A Blue Moon een staaltje excellente rootsrock. De begeleiding door de Brinsleys is voortreffelijk; ruimtelijk, droog en uitermate soulvol door Bob Andrews' Hammond-orgel en de gitaarlicks van Ian Gomm en Brinsley Schwarz. Nick Lowe zorgt samen met een gospel-achtig dameskoortje voor heerlijke achtergrondzang; dit alles vormt de perfecte begeleiding voor Millers briljante zang. Swingende liedjes als 'You Don't Need To Laugh (To Be Happy)', 'It's All Over' en 'In Noresistance', evenals de magnifieke soulballads 'I Can't Change It' en 'After All (Live My Life)' zijn dan ook schitterend uitgevoerd en bezwangerd met geweldige melodieën bovendien. Al op zijn debuut klinkt de dan 22-jarige Miller volgroeid en uitermate zelfverzekerd; Once In A Blue Moon is gelijk een meesterwerkje van formidabele rootsrock.

You Don't Need To Laugh (To Be Happy) / I Can't Change It / Candlelight Sonata / Ann Eliza Jane / 'It's All Over / In Noresistance / After All (Live My Life) / Just Like Tom Thumb's Blues / Mail Box / I'm Ready

dinsdag 11 september 2012

Wymond Miles | Under The Pale Moon



Wie zijn platen liefheeft van Echo & The Bunnymen, The Church en Modern English, kan dertig jaar na dato ook terecht bij Wymond Miles en diens prachtige debuut Under The Pale Moon. Miles is sinds 2008 gitarist in de garagepopband The Fresh & Onlys uit San Francisco, maar met dit solo-avontuur tapt hij uit een totaal ander vaatje. Wymond Miles, die al eerder op de ep Earth Has Doors zijn voorkeuren voor David Bowie, Scott Walker en atmosferische postpunk etaleerde, voert zijn fascinatie vooral voor de laatste verder door op zijn volwaardige debuutplaat. Miles zingt met dramatische stem à la Ian McCullough zijn romantische liedjes en weet zich begeleid door tomtommende drums, ronkende bassen, dreigende synths en akoestische en reverb-gitaren. Under The Pale Moon – een verwijzing naar Echo's 'The Killing Moon'? – laat zich beluisteren als een boeiende trip door een melancholiek en somber klanklandschap met daarin opvallend fraaie liedjes. Grandeur en bloedrode stemmigheid kenmerken de veelal schitterende moody popsongs, waarvan 'Pale Moon', 'Singing The Ending', 'Youth's Lonely Wilderness', 'Badlands' en de tristesse van de afsluitende ballad 'Trapdoors & Ladders' zich kunnen meten met het beste van de jaren tachtig moodrock. Aldus past Under The Pale Moon perfect in het rijtje van – kent u ze nog? – Crocodiles, The Blurred Crusade en After The Snow. Wymond Miles kent zijn postpunk-klassiekers in ieder geval wel.


Strange Desire / Pale Moon / Singing The Ending / Run Like The Hunted / Youth's Lonely Wilderness / The Thirst / You & I Are The Night / Lazarus Rising / Badlands / Trapdoors & Ladders

zondag 9 september 2012

The Prisoners | The Wisermiserdemelza

De Medway is een zijarm van de Theems en naamgever van een muzikale stroming. The Medway Scene ontstaat aan het eind van de jaren zeventig en is meer mod- en garagerock gericht dan punk. Billy Childish en zijn Milkshakes moeten beschouwd worden als de aartsvaders van de scene, maar als zo vaak zijn het de jongere neefjes die met de interessantste muziek voor de dag komen: The Prisoners dus. Opgericht in 1980 door vier schoffies die bij elkaar op school zitten, komen The Prisoners pas goed op gang als Graham Day zijn songschrijverskwaliteiten ontdekt en – nog belangrijker – als schoolgenoot Jamie Taylor toetreedt. In 1982 bestaan The Prisoners dan uit zanger-gitarist Graham Day, toetsenwonder Jamie Taylor, bassist Alan Crockford en drumbeest Johnny Symons. Net als The Milkshakes spelen The Prisoners primitieve rhythm & blues en garagepunk, maar door de komst van Taylor krijgt de monochrome stijl veelkleurige facetten. Psychedelica doet zijn intrede. Na het zelfgefinancierde debuut A Taste Of Pink en een serie optredens in de legendarische Hope & Anchor, krijgen The Prisoners een contract aangeboden bij het in jaren zestig garagerock gespecialiseerde Big Beat. De platenbazen voorzien een probleem om op juiste wijze het rauwe keldergeluid van The Prisoners vast te leggen. Om dit te tackelen schuift Big Beat ex-Radiator (en later Pogues-lid) Philip Chevron naar voren. Chevron en The Prisoners krijgen een week om in de Londense ICC-studio een album op te nemen. The Prisoners stáán erop hun materiaal in één take, live dus, op te nemen. Het lukt Chevron niet de band te overtuigen om overdubs te gebruiken, vooral Graham Day verzet zich tegen het afzonderlijk opnemen van zijn stem: ‘I told him to fuck off.’ Hoe dan ook, The Prisoners blijven een bijzonder opwindende band – zeker op The Wisermiserdemelza. De pure garagepunk blijkt ingeruild voor een meer psychedelische sound – à la The Small Faces. Organist Jamie Taylor excelleert in nummers als ‘Hurricane’ en ‘Far Away’ met zijn soulvolle Hammond-spel, terwijl zijn hamerende piano het schitterende ‘Tonight’ opzweept. Graham Day heeft, naast een geweldige strot, een gave hand van schrijven; dynamische stompers als ‘Somewhere’ en ‘Here Come The Misunderstood’ blazen het dak er bijna af – mede door het enthousiaste gehak van drummer Symons. Ook als The Prisoners het tempo drukken ontstaat er iets moois, zoals in ‘The Dream Is Gone’ en in ‘Think Of Me’. Maar hoe goed The Wisermiserdemelza ook is en hoe goed de in Star Treck-tunieken gehulde Prisoners live ook zijn, Engeland is niet rijp voor neo-psychedelica van eigen bodem. The Prisoners profiteren enigszins als een paar jaar later de Amerikaanse gitaargolf Europa overspoelt, maar gemakkelijk is het niet. Zelfs niet met naamswisselingen als The Primemovers en The Solarflares. Misschien was The Wisermiserdemelza een goede naam geweest; een uitstekende plaat is het in ieder geval wél.

Go Go / Hurricane / Somewhere / Think Of Me / Love Me Lies / Tonight / Here Come The Misunderstood / The Dream Is Gone / For Now And Forever / Unbeliever / Far Away / Go Go (Reprise)

zaterdag 8 september 2012

Madrugada | Industrial Silence

In 1995 verlaten de vier jongens van Madrugada de leegte en het isolement van het uiterste noorden van Noorwegen en vestigen zich in Oslo. De bandleden verruilen de letterlijke brede horizon voor de mogelijkheid hun muzikale horizon te verbreden. Op kosten van hun studiefinanciering betrekken Silver Høyem (zang), Robert Burås (gitaar), Frode Jacobson (bas) en Jon Lauvland Pettersen (drums) een flat in Oslo en leven op een dieet van The Doors, Joy Division, Nick Cave and the Bad Seeds en vooral The Gun Club.
Een demo van de roadsong 'Strange Colour Blue' trekt in 1998 de aandacht van de Noorse vestiging van Virgin, die de band dan ook voor zes albums contracteert, waarna het viertal vanwege de mystieke uitstraling de bandnaam Madrugada – Spaans voor ochtendgloren – adopteert. In de analoge Athletic Sound-studio, bezuiden Oslo, nemen de vier in een periode van drie maanden hun intense gitaarsongs op, spaarzaam opgefleurd met pedal steel, Hammond en Fender Rhodes. Dan worden de opnamen in New York gemixt door topproducer John Agnello (Screaming Trees, Dinosaur Jr., Son Volt) en ligt Industrial Silence in september 1999 in de Noorse platenwinkels.
Industrial Silence wordt gekenmerkt door nachtelijke romantiek, broeierige tensie en een duistere atmosfeer; 'Vocal', 'Shine', 'Sirens' en 'Electric' getuigen daar bij uitstek van. Naast deze angstaanjagend traag kruipende songs offreert Industrial Silence krachtige roadsongs met een magnetiserende drive als 'Beautyproof', 'Salt' en 'Belladonna'. 'Strange Colour Blue' is niettemin met zijn gejaagdheid het spannende, schitterende scharnierpunt van Industrial Silence: Oh everybody's sleeping now / In industrial silence / And the rain it will keep hammering down overhead / There's a blue, blue, a strange colour blue. De hoofdrollen zijn onmiskenbaar voor Høyems imposante bariton en Burås' veelzijdige gitaarspel; zij maken van een sterk album een fantastisch album – wat Industrial Silence eenvoudigweg is. In Noorwegen stijgt Industrial Silence direct naar de nummer 1-positie in de verkooplijsten, wat voor Virgin een reden is Madrugada's debuut internationaal te releasen. Een eclatant succes, waarop Madrugada met het uitbrengen van sterke opvolgers succesvol voortborduurt.
In 2007 slaat het noodlot echter toe als gitarist Robert Burås dood in een hotelkamer wordt aangetroffen. Voor de rest van de band is het onmogelijk door te gaan: op 15 november 2008 speelt Madrugada in Oslo haar afscheidsconcert.

Vocal / Beautyproof / Shine / Higher / Sirens / Strange Colour Blue / This Old House / Electric / Salt / Belladonna / Norwegian Hammerworks Corp. / Quite Emotional / Terraplane

donderdag 6 september 2012

Quicksilver Messenger Service | Quicksilver Messenger Service

In 1964 richt folkzanger Chester Powers Quicksilver Messenger Service op. Powers heeft dan onder de naam Dino Valenti al jarenlang het koffiehuizencircuit van Greenwich Village afgestroopt. In San Francisco gaat hij een verbond aan met Gary Duncan (gitaar, zang), John Cipollina (gitaar), David Freiberg (bas,zang), Jim Murray (zang) en Greg Elmore (drums). Quicksilver Messenger Service speelt in de talloze clubs in San Francisco en in de Bay Area en ontwikkelt gaandeweg zijn psychedelische sound van uitgesponnen gitaarsolo’s, geestverruimende songstructuren en zweverige songteksten. Met The Grateful Dead en Jefferson Airplane behoort Quicksilver Messenger Service tot de voorhoede van de acid-rock en gezamenlijk vormen zij het uithangbord van de hippiecultuur van Haight-Ashbury. Dino Valenti neemt dit nogal letterlijk, want rond 1965 wordt Valenti gearresteerd wegens drugsbezit. In zijn proeftijd wordt hij opnieuw opgepakt en dus draait hij voor jaren de gevangenis in. Ondertussen tekent zijn band, als laatste van de grote San Francisco-hippiebands, een contract met een platenlabel. Jim Murray is dan uit de band vertrokken, waardoor het viertal Cipollina, Freiberg, Elmore en Duncan overblijft en de laatste de zanger van de band wordt. De debuutplaat van Quicksilver Messenger Service verschijnt in een door de befaamde graficus Rick Griffin getekende hoes. Het kwartet is beïnvloed door jazz, country en de rock-‘n-roll van Bo Diddley. Het meest kenmerkende aan de psychedelische sound zijn echter de gitaar-suites die minutieus worden opgebouwd door de gitaristen Cipollina en Duncan. Op de zelfgetitelde debuut-lp komt dit het best tot uitdrukking in de geïmproviseerde en jazzy instrumentals ‘Gold And Silver’ en het eindeloze ‘The Fool’. De vocale stukken zijn echter zeer sterk, omdat Quicksilver Messenger Service de klassieke invloeden van folk en country aanwenden voor het maken van echte liedjes. De elektrische folkrock van ‘Pride Of Man’ – een cover van folkzanger Hamilton Camp – is fantastisch, evenals de gedegen bandcomposites ‘Light Your Windows’ en de liefdevolle boodschap aan de voorman in de gevangenis: ‘Dino’s Song’. Dat dit geweldige debuut van Quicksilver Messenger Service niet de status heeft die het verdient, komt louter door de opvolger Happy Trails. Deze Diddley-cover, uitgesmeerd over een gehele plaatkant, heeft helaas het zicht ontnomen op de psychedelische, kosmische rock van het prachtige debuut dat Quicksilver Messenger Service absoluut is.


Pride Of Man / Light Your Windows / Dino’s Song / Gold And Silver / Too Long / The Fool

woensdag 5 september 2012

For Against | Coalesced

For Against is een wonderlijk atmosferische hybride van Amerikaanse gitaarpop en Britse postpunk. Onbekend gebleven en tamelijk obscuur – ondanks de heldere, twinkelende gitaarsound – is de band rond zanger/bassist Jeffrey Runnings en afkomstig uit het muzikaal onbetekenende Lincoln, Nebraska een bijzonder fenomeen. Halverwege de jaren tachtig opgericht stroomt de band mee op de gitaarsound van bands als R.E.M., Dumptruck en The Connells, maar betoont zich evenzeer schatplichtig aan de ruimtelijke postpunk van bands als The Sound en The Chameleons. For Against verbindt – net als de majesteitelijke pracht van The Church – met groot gemak beide werelden. Het brengt de band, onderhevig aan bezettingswisselingen, echter niet verder dan het Amerikaanse Midwesten. Na vijf cd's wordt het in 1997 dan ook angstig stil, waarna For Against na een pauze van vijf jaar in 2002 glorieus voor de dag komt met het pronkstuk Coalesced; een muzikaal mirakel van waanzinnige melodieën, prachtig gezongen door Runnings en voorzien van golvend, jengelend en opzwepend gitaarspel van Steven Hinrichs. Coalesced bevat, met toepassing van deze ideale receptuur, feitelijk louter hoogtepunten. Gedrenkt in echo, reverb en melancholie zijn gitaarliedjes als 'Medication', 'So Long', 'Fuel', 'Coalesced', 'Outside A Heart' en 'Shelflife' bitterzoete parels die glimmen en glinsteren – en die in de great scheme of things een beter lot verdienen dan wat ze uiteindelijk ten deel is gevallen. Coalesced bereikt dan ook allerminst het publiek dat in een betere wereld dit schitterende album, dit kleine wonder van gitaarpop, royaal omarmd zou hebben. Desondanks ploetert For Against onverdroten voort – en levert steevast ronduit fraaie platen af.

Medication / So Long / Fuel / Coalesced / Outside A Heart / Shelflife / Love You

zondag 2 september 2012

John Murry | The Graceless Age



In 2006 verschijnt John Murry op het muzikale podium als hij samen met singer-songwriter-veteraan Bob Frank World Without End uitbrengt, een cd met grimmige southern murdersongs. Dan nog put Murry – afkomstig uit Tupelo, Mississippi en een verre nazaat van de geniale schrijver William Faulkner – uit de rijke zuidelijke geschiedenis van verraad, racisme en moordzucht, maar zo'n zes jaar later zijn de beklemmende songs op diens solodebuut vooral gebaseerd op zijn eigen rampspoed. The Graceless Age verhaalt op een pijnlijk eerlijk manier over hoe John Murry gevaren is. In 2009 ziet de tweede Frank/Murry-plaat het licht, maar Murry, woonachtig in San Francisco, heeft zich dan verloren in drank en heroïne. Hij raakt daardoor zijn vrouw kwijt en meer nog: een overdosis met als gevolg een klinische dood van meerdere minuten. Maar Murry overleeft. Van die gebeurtenis vertelt hij in het even macabere als poëtische Little Colored Balloons – daar waar de heroïnebolletjes in werden verpakt – met zijn bijna tien minuten het centrale stuk op The Graceless Age. De negen overige songs, geproduceerd door de in juni overleden producer Tim Mooney en met bijstand van onder meer Chuck Prophet, singer-songwriter Ryan Auffenberg en pedal steel-speler Tom Heyman, betreden het terrein waar gebutste zielen als Warren Zevon en Mark Eitzel zich thuis voelen. Schurende gitaren, mineure piano-akkoorden en angstaanjagende interludes maken van The Graceless Age een confronterend en verontrustend album, dat desondanks in fenomenale songs als Photograph – à la American Music Clubs Everclear – Things We Lost In The Fire en Southern Sky een onvoorstelbare schoonheid kent. Het even voortreffelijke ¿No Te da Ganas De Reir, Sènor Malverde? wordt gedragen door een puur louterend refrein: What keeps my alive, is gonna kill me in the end / 'Cos nobody's baby is everybody's friend. Tot slot wordt dit simpelweg geniale album uitgeluid door Thorn Tree In The Garden, een prachtige cover van de schromelijk ondergewaardeerde Bobby Whitlock. Het draagt bij aan de schoonheid van The Graceless Age, een duister, gevaarlijk rockalbum dat niettemin eerlijk, ontwapenend en puur overrompelend is. Een plaat voor de jaarlijstjes.


The Ballad Of The Pajama Kid / California / Little Coloored Balloons / Photograph / Things We Lost In The Fire / ¿No Te da Ganas De Reir, Sènor Malverde? / Southern Sky / If I'm To Blame / Penny Nails / Thorn Tree In The Garden